ECLI:NL:RBDHA:2017:12144

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2017
Publicatiedatum
25 oktober 2017
Zaaknummer
C/09/15/257 F
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing faillissement en toepassing schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot opheffing van het faillissement van de schuldenares, die tevens vroeg om de toepassing van de schuldsaneringsregeling. De schuldenares had op 30 april 2017 een verzoek ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet-ontvankelijk was in haar verzoek. De rechtbank stelde vast dat de schuldenares geen verzoekschrift had ingediend voor de schuldsaneringsregeling binnen de daarvoor gestelde termijn, ondanks dat zij op de hoogte was van deze mogelijkheid. De rechtbank achtte de verklaring van de schuldenares over haar psychische toestand onvoldoende om aan te nemen dat er sprake was van niet toe te rekenen omstandigheden die haar verhinderd zouden hebben om tijdig een verzoek in te dienen. De rechtbank benadrukte dat de schuldenares, ondanks haar depressieve toestand, de mogelijkheid had om hulp in te roepen en dat er geen bewijs was dat zij dit niet had kunnen doen. De rechtbank verklaarde de schuldenares niet-ontvankelijk in haar verzoek en merkte op dat zij na opheffing van het faillissement opnieuw een verzoek kan indienen, mits zij voldoet aan de vereisten van de Faillissementswet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
insolventienummer: C/09/15/000 F
uitspraakdatum : 25 oktober 2017
In het faillissement van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats],
woonadres: [postcode woonplaats, adres],
ten tijde van de faillietverklaring
handelend onder de naam [A],
ingeschreven bij de Kamer van Koophandel onder nummer 00000000,
handelend onder de naam [B],
vestigingsadres: [postcode plaats en adres],
met nevenvestiging [A]
vestigingsadres: [postcode plaats en adres],
met nevenvestiging [C],
vestigingsadres: [postcode plaats en adres],
heeft schuldenares op 30 april 2017 een verzoek ingediend strekkende tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Ten aanzien van schuldenares is bij vonnis van [de datum] 2015 het faillissement uitgesproken, met benoeming van, laatstelijk, mr. D. Nobel tot rechter-commissaris. Mr. G. Barendregt, advocaat te Gouda, is benoemd tot curator.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2017. Bij deze behandeling zijn zowel schuldenares als de curator verschenen en gehoord.
De curator heeft eerder schriftelijk geadviseerd over de omzetting.
Schuldenares heeft aangevoerd dat zij destijds om psychische redenen haar echtgenoot heeft gemachtigd om haar op de faillissementszitting te vertegenwoordigen. Gedurende het faillissement is bezwaar gemaakt tegen ambtshalve aanslagen van de belastingdienst en is alsnog belastingaangifte gedaan. Zij is nog steeds depressief, krijgt therapie en slikt antidepressiva.
De rechtbank oordeelt als volgt.
1. Allereerst geldt ten aanzien van de ontvankelijkheid van schuldenares in haar verzoek het volgende.
2. Artikel 15b lid 1, van de Faillissementswet (hierna: Fw) bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de gefailleerde het faillissement kan opheffen onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling indien redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat de gefailleerde wegens hem toe te rekenen omstandigheden binnen de termijn bedoeld in artikel 3, eerste lid, Fw geen verzoekschrift tot het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling heeft ingediend.
3. Vast staat dat gefailleerde geen verzoekschrift als hierboven vermeld heeft ingediend. De verklaring van gefailleerde dat zij ten tijde van de behandeling van het faillissementsverzoek depressief was, acht de rechtbank onvoldoende. Zij had immers wel kunnen weten dat die mogelijkheid bestond, aangezien zij de brief als bedoeld in artikel 3, Fw waarin de mogelijkheid het bedoelde verzoek te doen is beschreven, heeft ontvangen; zij is immers ter terechtzitting verschenen, althans zij heeft haar echtgenoot gemachtigd haar belangen ter zitting te behartigen. Gesteld noch gebleken is dat zij, althans haar echtgenoot middels de machtiging, ook toen niet van die mogelijkheid gebruik had kunnen maken. Daarnaast is gesteld noch gebleken dat gefailleerde geen hulp van anderen had kunnen inroepen voor het indienen van het WSNP-verzoek.
4. De rechtbank is dus van oordeel dat van niet toe te rekenen omstandigheden als vermeld in artikel 15b, Fw geen sprake is, en dat gefailleerde in haar verzoek tot opheffing van het faillissement onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling dus niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
5. Vanwege de niet-ontvankelijkverklaring komt de rechtbank (in beginsel) niet toe aan de inhoudelijke beoordeling van het verzoek. Ten overvloede overweegt de rechtbank dienaangaande als volgt.
6. Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt op grond van artikel 288 lid 1 aanhef en onder c, Fw slechts toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Op grond van hoofdstuk 5.4.3 van het
Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbankenwordt een verzoeker met psychosociale problemen in beginsel toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is. Dat daarvan sprake is, moet worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie. Een dergelijke bevestiging ontbreekt echter. Reeds dat zou aan de omzetting in de weg hebben gestaan.
7. De rechtbank wijst gefailleerde erop dat het haar vrijstaat na opheffing van het faillissement een verzoek te doen als bedoeld in artikel 284 Fw, met de in artikel 285 Fw bedoelde stukken en/of gegevens. Zij moet er wel rekening mee houden dat de rechtbank alsdan een dergelijk verzoek weer zal toetsen aan het bepaalde in artikel 288 Fw.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart gefailleerde [verzoekster] voornoemd in haar verzoek tot opheffing van het faillissement onder gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling niet-ontvankelijk.
Gewezen door mr. G.H.M. Smelt en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
25 oktober 2017 in aanwezigheid van R. Becker, griffier.
Tegen deze uitspraak kan degene, aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.