ECLI:NL:RBDHA:2017:12271
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- mr. drs. J.H. van Breda
- mr. Tj. Gerbranda
- mr. R. Ortlep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning en inreisverbod; rechtsmiddelen tegen inreisverbod
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Azerbeidzjaanse nationaliteit en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de IND op 25 april 2016 werd afgewezen. Bij deze afwijzing werd tevens een inreisverbod van vijf jaar opgelegd. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar de IND zond het bezwaar, voor zover gericht tegen het inreisverbod, door als beroep. De rechtbank oordeelde dat de IND dit ten onrechte had gedaan, omdat het inreisverbod onderdeel uitmaakte van het besluit over de verblijfsvergunning. De rechtbank verwees naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld dat tegen een inreisverbod dezelfde rechtsmiddelen openstaan als tegen het besluit betreffende de verblijfsvergunning. Daarom besloot de rechtbank het bezwaarschrift terug te zenden aan de IND ter behandeling als bezwaar.
De rechtbank overwoog verder dat de IND het verzoek van eiser om toepassing van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had afgewezen, omdat de zaak daarvoor niet geschikt werd geacht. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de kosten voor het indienen van het beroepschrift niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser niet-ontvankelijk, en de uitspraak werd openbaar uitgesproken. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen vier weken na verzending van het afschrift van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Raad van State.