ECLI:NL:RBDHA:2017:12387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30542
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
  • J.C. de Grauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet voldoen aan connexiteitsvereiste

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoekster, die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De verzoekster had eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd gekregen, maar deze was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie ingetrokken met terugwerkende kracht tot 27 juni 2014. De staatssecretaris had ook een licht inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren. De verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft zij beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen aangegeven dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. Echter, in deze zaak was er een eerdere uitspraak gedaan in een vergelijkbare procedure (zaaknummer AWB 16/30541), waarin het beroep van de verzoekster ongegrond was verklaard. Hierdoor werd vastgesteld dat niet langer werd voldaan aan het connexiteitsvereiste, wat betekent dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, zonder dat partijen op een zitting hoefden te verschijnen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30542
uitspraak van de voorzieningenrechter van uiterlijk 12 oktober 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoekster], verzoekster, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. T.Y. Tsang),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 26 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoekster verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon A]’, met terugwerkende kracht ingetrokken tot 27 juni 2014 en tevens een licht inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Bij besluit van 28 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Bij uitspraak van heden, in de procedure met zaaknummer AWB 16/30541, heeft de rechtbank het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.
3. Nu niet langer wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet meer voor inwilliging in aanmerking.
5. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op uiterlijk 12 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld