ECLI:NL:RBDHA:2017:12391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 30393
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
  • J.C. de Grauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning en inreisverbod

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die tevens een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar had opgelegd. Het primaire besluit werd genomen op 30 maart 2016, waarna het bezwaar van de verzoeker op 5 december 2016 kennelijk ongegrond werd verklaard. De verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. Echter, in een andere procedure met zaaknummer AWB 16/30392 is het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, waardoor niet langer voldaan werd aan het connexiteitsvereiste. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was. De voorzieningenrechter heeft het verzoek dan ook afgewezen, zonder dat partijen op een zitting hoefden te verschijnen, aangezien de zaak kennelijk niet-ontvankelijk was.

De uitspraak is openbaar gedaan en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geen omstandigheden gevonden die aanleiding geven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/30393
uitspraak van de voorzieningenrechter van uiterlijk 12 oktober 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde mr. A. Orhan),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’ afgewezen. Tevens is aan verzoeker een licht inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Bij besluit van 5 december 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker kennelijk ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Bij uitspraak van heden, in de procedure met zaaknummer AWB 16/30392, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
3. Nu niet langer wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet meer voor inwilliging in aanmerking.
5. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op uiterlijk 12 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld