ECLI:NL:RBDHA:2017:12395

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
27 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 29363
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
  • J.C. de Grauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak zonder connexiteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, met als reden dat de aanvraag niet voldeed aan de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, op basis van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht, een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien er onverwijlde spoed is. Echter, in een andere procedure met zaaknummer 16/29362 was het beroep van verzoeker ongegrond verklaard, waardoor niet langer voldaan werd aan het connexiteitsvereiste. Dit leidde de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was.

Daarnaast heeft verzoeker een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het griffierecht. De rechtbank heeft dit beroep gehonoreerd, waardoor verzoeker vrijgesteld werd van de verplichting tot het betalen van griffierecht. De voorzieningenrechter heeft geen omstandigheden gevonden die aanleiding gaven om een van de partijen in de proceskosten te veroordelen. Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 oktober 2017.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/29363
uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2017 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [plaats], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H.K. Jap A Joe),
tegen

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.R. Bekink).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking ‘medische behandeling’ afgewezen.
Bij besluit van 16 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het beroep is beslist.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, van de Awb bepaalt dat de voorzieningenrechter uitspraak kan doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, indien hij kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Bij uitspraak van heden, in de procedure met zaaknummer 16/29362, heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard.
3. Nu niet langer wordt voldaan aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is.
4. Het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb komt mitsdien niet meer voor inwilliging in aanmerking.
5. Verzoeker heeft een beroep gedaan op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht en heeft daartoe op 2 januari 2017 een eigen verklaring omtrent inkomen en vermogen en een uitkeringsspecificatie over november 2016 overgelegd. Gelet op deze verklaringen is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden gehonoreerd, zodat verzoeker is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de proceskosten van de andere partij, is de voorzieningenrechter niet gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op uiterlijk 17 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld