ECLI:NL:RBDHA:2017:12512

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 april 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17_5995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning asiel op basis van ongeloofwaardig asielrelaas en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Senegalese vreemdeling, had een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen op grond van ongeloofwaardigheid van zijn asielrelaas. Eiser voerde aan dat hij homoseksueel is en dat hij bij terugkeer naar Senegal vreest voor vervolging vanwege zijn seksuele geaardheid, wat in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de gestelde homoseksualiteit ongeloofwaardig was en dat Senegal als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De rechtbank heeft de argumenten van eiser, waaronder zijn moeilijkheden met het verwoorden van zijn seksuele gerichtheid en de omstandigheden in Senegal, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeerde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij bij terugkeer naar Senegal een reëel risico op vervolging zou lopen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een kostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/5995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 15 maart 2017 heeft verweerder de herhaalde aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit op 16 maart 2017 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2017. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1998 en de Senegalese nationaliteit te hebben. Eiser verblijft als vreemdeling in Nederland. Eiser heeft eerder, op 15 februari 2015, een asielaanvraag ingediend. Als individueel asielmotief voerde eiser daarbij aan bij terugkeer naar Senegal te vrezen te hebben voor de wraak van vijf bandieten omdat eiser en zijn vrienden aangifte hebben gedaan van moord door deze vijf bandieten op een vriend van hen. Bij besluit van 27 december 2016 is de aanvraag afgewezen omdat het asielrelaas ongeloofwaardig werd geacht en omdat Senegal als een veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Het hiertegen gerichte beroep is bij uitspraak van 20 januari 2017 door de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, ongegrond verklaard (AWB 16/24829). Het door eiser ingediende hoger beroep is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) bij uitspraak van 28 februari 2017 ongegrond verklaard (201701292/1/V2). De ongeloofwaardigheid van het asielrelaas is daarmee in rechte komen vast te staan.
2. Eiser heeft aan zijn herhaald asielverzoek ten grondslag gelegd, kort samengevat, dat hij homoseksueel is en dat de burgerbevolking in Senegal homoseksualiteit zozeer afkeurt dat hij zijn gevoelens dienaangaande niet vrijelijk kan uiten en bij terugkeer naar Senegal een behandeling vreest die in strijd is met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond mede omdat verweerder van oordeel is dat de gestelde homoseksualiteit van eiser ongeloofwaardig is en omdat Senegal een veilig land van herkomst is en eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat in zijn geval niet zo is.
4. Eiser heeft in zijn gronden van beroep betoogd dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Ten onrechte werpt verweerder eiser namelijk tegen dat hij moeite heeft met het noemen van een tijdstip en/of datum waarop hij ermee bekend raakte dat hij zijn seksuele gerichtheid in Nederland niet hoefde te verbergen. Het is immers logisch dat iemand die uit een cultuur komt waar dat wordt afgekeurd tijd nodig heeft om voor zijn seksuele gerichtheid uit te komen. Temeer gezien de beperkte ontwikkeling van eiser. Het is daarom ook niet vreemd dat eiser desgevraagd tijdens het eerste asielgehoor hier niet over durfde te verklaren maar pas aan een medewerker van de IND tijdens zijn vreemdelingendetentie een jaar later. Dat eiser niet alles wist te vertellen over de wetgeving en positie van homoseksuelen in Senegal heeft hier ook weer mee te maken. Eiser heeft immers een ander bewustwordingsproces en proces van zelfacceptatie meegemaakt dnt gebruikelijk. Anders dan verweerder stelt ging eiser ook niet naar allerlei homoseksuele feesten in Senegal. Hij ging met zijn vaste groep vrienden op een vaste gehuurde locatie feesten. Eiser betwist verder dat Senegal een veilig land is voor homoseksuelen. Nu het besluit vernietigd dient te worden stelt eiser zich tevens op het standpunt dat ten onrechte een terugkeerbesluit en een inreisverbod is uitgevaardigd. Tot slot stelt eiser zich op het standpunt dat de maatregel van bewaring ten onrechte niet is omgezet naar een andere grondslag.
5. Verweerder heeft de gronden gemotiveerd betwist.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
In haar uitspraak van 15 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1630) heeft de Afdeling geoordeeld dat verweerder in de WI 2015/9 voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij aan de hand van de uitkomsten van zijn onderzoek de beoordeling van de geloofwaardigheid van een gestelde seksuele gerichtheid verricht, bij welke vragen en antwoorden het zwaartepunt ligt en hoe hij de door een vreemdeling gegeven antwoorden waardeert en onderling weegt en dat verweerder op dit punt heeft voldaan aan de voorwaarden die de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2170) heeft gesteld.
6.2.
De vraag dient dan ook te worden beantwoord of in de onderhavige zaak overeenkomstig de WI 2015/9 is gehoord en beslist en of verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt dat de door eiser gestelde seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen ongeloofwaardig zijn.
6.3.
De rechtbank is in de eerste plaats van oordeel dat eiser conform de WI 2015/9 is gehoord. Uit het verslag van het gehoor van 10 maart 2017 blijkt dat over alle in de WI 2015/9 genoemde thema’s vragen zijn gesteld aan eiser. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder conform de WI 2015/9 heeft beslist, gelet op het bestreden besluit en het daarin ingelaste voornemen, in samenhang met de toelichting van verweerder daarop ter zitting. Verweerder heeft immers, in overeenstemming met paragraaf 3 van de WI 2015/9, met name gewicht toegekend aan eisers antwoorden op vragen over bewustwording en zelfacceptatie en wat dit voor hem en zijn omgeving heeft betekend. Tevens heeft verweerder gehandeld in overeenstemming met de WI 2015/9 door betekenis toe te kennen aan de verklaringen van eiser omtrent het proces van bewustwording, waarbij is betrokken dat eiser afkomstig is uit een land waar LHBT-gerichtheid niet wordt geaccepteerd.
6.4.
De rechtbank is vervolgens van oordeel dat verweerder zich op basis van de in het bestreden besluit gegeven motivering, het daarin ingelaste voornemen en de toelichting ter zitting daarop, niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de homoseksuele gerichtheid van eiser ongeloofwaardig is. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat eiser vaag, wisselend en tegenstrijdig heeft verklaard over het moment waarop hij zich bewust is geworden van zijn gestelde geaardheid. Zo heeft eiser in antwoord op de vraag wanneer hij zich bewust werd van zijn homoseksuele gevoelens verklaard dat dat in Senegal was in 2015 op vijftienjarige leeftijd. Nu eiser echter in 1998 is geboren kan hij in 2015 niet 15 jaar oud zijn geweest. Bovendien bevond eiser zich in 2015 al een jaar in Europa. Verweerder heeft het eiser ook kunnen tegenwerpen dat eiser stelt zich bewust te zijn geworden van zijn gevoelens doordat hij met een groep homoseksuele vrienden omging maar niet kan vertellen wanneer hij deze vrienden voor het eerst heeft ontmoet en heeft eiser tegenstrijdig verklaard over wanneer hij erachter kwam dat deze vrienden homoseksueel waren. Eiser heeft verder ook over deze vrienden en de feestjes die zij hielden en de reden waarom zij eiser daarbij uitnodigden, terwijl de bevolking van Senegal in het algemeen homoseksualiteit afkeurt, vaag en summier verklaard. Ook heeft eiser geen inzicht kunnen geven in zijn gedachtegang ten aanzien van zijn seksuele geaardheid of de interesse daarin. Daarnaast heeft verweerder het eiser tegen kunnen werpen dat hij heeft verklaard in de loop van 2016 te hebben beseft dat hij in Nederland vrijelijk uit kan komen voor zijn gevoelens maar pas tijdens deze asielprocedure, gestart nadat eiser in vreemdelingenbewaring was gesteld, met dit asielmotief naar voren komt. Dit terwijl eiser in februari 2017 tweemaal, door de DT&V en de vreemdelingenpolitie, is gevraagd of hij al zijn asielmotieven in de eerste procedure naar voren heeft gebracht. Ook over het proces van zelfacceptatie heeft eiser vaag en summier verklaard. Verder heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser zeer summier heeft verklaard over zijn relatie met een man in Senegal. Eiser verklaarde dat hem door de vriendengroep een man werd toegewezen maar eiser kan over deze persoon amper iets vertellen, behalve dat hij net zo lang is als eiser is, slank is, een smal gezicht heeft en diens naam. Dit bevreemdt ten zeerste nu eiser stelt ook een relatie met deze man te hebben gehad. Verder heeft verweerder eiser kunnen tegenwerpen dat hij niets kan verklaren over bekende homoseksuelen in Senegal of belangenorganisaties die zich inzetten voor homoseksuelen in Senegal.
6.5.
Reeds gelet op het vorenstaande heeft verweerder de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid alsmede homoseksuele relatie niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft in de gestelde homoseksualiteit van eiser dan ook geen reden hoeven zien een schending van artikel 3 van het EVRM aanwezig te achten bij terugkeer naar Senegal.
7. Met betrekking tot de afwijzing op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, overweegt de rechtbank het volgende.
8. Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst in de zin van artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. Op grond van het tweede lid van dit artikel kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld over de toepassing van het eerste lid.
9. Op grond van artikel 3.105ba, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) kan bij ministeriële regeling een lijst worden opgesteld van veilige landen van herkomst in de zin van de artikelen 36 en 37 van de Procedurerichtlijn. Uit het tweede lid van dit artikel volgt dat de beoordeling of een land een veilig land van herkomst is dient te stoelen op een reeks informatiebronnen, waaronder in het bijzonder informatie uit andere lidstaten, het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), de UNHCR, de Raad van Europa en andere relevante internationale organisaties. Het derde lid van voornoemd artikel luidt dat verweerder de situatie in derde landen die zijn aangemerkt als veilige landen van herkomst als bedoeld in het eerste lid regelmatig opnieuw onderzoek.
10. Bij Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 februari 2016, nummer 732095, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderdeenenveertigste wijziging), in werking getreden op 13 februari 2016, is Senegal - na onderzoek - toegevoegd aan bijlage 13, behorend bij artikel 3.37f, derde lid, van het VV 2000. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet hierop Senegal in beginsel als veilig mag beschouwen, nu ervan wordt uitgegaan dat Senegal in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft en het rechtsvermoeden bestaat dat er geen vervolging dreigt of andere risico’s als genoemd in artikel 29, eerste lid, onder b, van de Vw 2000. Daarom bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat er geen rechtsgrond is voor verlening van een verblijfsvergunning asiel.
Het is in dat geval aan eiser om aannemelijk te maken dat Senegal ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Naar het oordeel van de rechtbank eiser dit niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft immers in het geheel niet onderbouwd dat dit niet het geval is. De enkele niet onderbouwde stelling daartoe is volstrekt onvoldoende.
11. Gelet op het voorgaande is het beroep, voor zover gericht tegen het terugkeerbesluit en het uitgevaardigde inreisverbod, eveneens ongegrond.
12. De stelling tot slot dat verweerder ten onrechte de maatregel van bewaring niet heeft omgezet naar een andere grondslag, treft geen doel nu dit buiten de omvang van het geding valt.
13. Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 april 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.