In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 april 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Soedanese vrouw. Eiseres, die op 30 oktober 2016 Nederland is binnengekomen met een visum voor kort verblijf, diende op 6 januari 2017 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd op 17 maart 2017 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, omdat de aanvraag als kennelijk ongegrond werd beschouwd. Eiseres stelde dat zij in Soedan in het geheim was gehuwd met een christelijke man en dat zij werd gezocht door de veiligheidsdiensten vanwege dit huwelijk. De rechtbank oordeelde dat de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig waren, maar dat het gestelde huwelijk en de daarmee samenhangende vervolging door de Soedanese autoriteiten ongeloofwaardig waren. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat zij bij terugkeer naar Soedan te vrezen had voor vervolging of ernstige schade. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat een rechtsmiddel open voor hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.