In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 januari 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse nationaliteit, heeft op 28 april 2016 een herhaalde aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag werd op 8 juli 2016 door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 12 januari 2017 heeft eiser zijn asielrelaas toegelicht, waarin hij stelde dat hij in Irak problemen had ondervonden vanwege zijn verkoop van alcohol. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. Eiser kon geen overtuigend bewijs overleggen voor zijn dienstbetrekking in een drankwinkel en de verkoop van alcohol vanuit zijn vrachtwagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit en nationaliteit van eiser geloofwaardig zijn, maar de overige elementen van zijn asielrelaas niet. De rechtbank heeft de afwijzing van de aanvraag door de staatssecretaris als terecht beoordeeld, omdat eiser geen reëel risico op vervolging of schending van zijn mensenrechten kon aantonen bij terugkeer naar Irak. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week.