ECLI:NL:RBDHA:2017:12551

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen buiten behandelingstelling aanvraag uitstel van vertrek op grond van de Vreemdelingenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Bengaalse vreemdeling, tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om zijn aanvraag voor uitstel van vertrek buiten behandeling te stellen. Eiser had op 22 september 2016 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De staatssecretaris stelde de aanvraag op 24 november 2016 buiten behandeling, omdat de aanvraag niet compleet was en eiser niet had voldaan aan de vereisten voor de indiening. Eiser had een bezwaarschrift ingediend, maar dit werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard in een besluit van 6 februari 2017. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet tijdig de benodigde documenten had ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde van eiser een onjuist faxnummer had gebruikt voor het indienen van de toestemmingsverklaring, waardoor de aanvraag niet als tijdig kon worden beschouwd. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het risico van een mislukte verzending voor rekening van eiser komt.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft kunnen stellen. Eiser heeft niet aangetoond dat de benodigde documenten tijdig zijn ingediend, en de rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3044

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.J.M. Bongaarts),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1979 en de Bengaalse nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
Op 22 september 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Deze aanvraag is door verweerder bij besluit van 24 november 2016 (het primaire besluit) buiten behandeling gesteld.
Eiseres heeft tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 6 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 8 februari 2017 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 september 2017.
Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig S. Chowdhary, tolk Bengaals, en [persoon A], namens Vluchtelingenwerk.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van artikel 4:5, eerste lid, juncto artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, en slot van de Awb kan een bestuursorgaan een aanvraag buiten behandeling stellen indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van een beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
3 De vraag die de rechtbank in dit geval dient te beantwoorden is of de bij de aanvraag door eiser verstrekte gegevens voldoende waren voor de beoordeling of de voorbereiding van de beschikking, en zo nee, of eiser de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen binnen een door verweerder te stellen termijn.
4.1
Op 22 september 2016 heeft eiser een aanvraag ingediend om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
4.2
Bij brief van 13 oktober 2016 heeft verweerder eiser laten weten de aanvraag niet compleet was omdat:
- geen volledig ingevulde en ondertekende bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens is overgelegd en
- de toegezonden medische gegevens ouder waren dan 6 weken, aangezien deze dateerden van 14 augustus 2016.
4.3
Gelet hierop heeft verweerder eiser - overeenkomstig het in het slot van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb gestelde - in de brief van 13 oktober 2016 een hersteltermijn geboden van twee weken (dus tot en met 27 oktober 2016), waarbij is vermeld dat als eiser voornoemde toestemmingsverklaring niet conform de vereisten en binnen de gestelde termijn van twee weken toestuurt, geen medisch advies kan worden gevraagd bij Bureau Medische Advisering (BMA) en de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb buiten behandeling zal worden gesteld.
4.4
Bij faxbericht van 27 oktober 2016 heeft eiser een toestemmingsverklaring met de handtekening van eiser verstuurd en – voor wat betreft de overlegging van de geactualiseerde medische gegevens – om verlenging van de termijn gevraagd met twee weken.
4.5
Niet in geschil is dat dit faxbericht niet is verzonden naar het op de brief van
13 oktober 2016 genoemde faxnummer. Het faxbericht is door verweerder niet ontvangen. Verweerder heeft betoogd dat hij een afschrift van de fax van 27 oktober 2016 pas in beroep heeft gekregen.
4.6
De aanvraag is door verweerder op 24 november 2016 buiten behandeling gesteld.
4.7
Bij besluit van 6 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
5 Eerst ter zitting heeft de gemachtigde van eiser er op gewezen dat de bij de aanvraag van 22 september 2016 meegezonden medische gegevens niet ouder waren dan
6 weken, dus dat de door verweerder gevraagde geactualiseerde medische gegevens op dat moment reeds beschikbaar waren. Voorts voert eiser aan dat de ondertekende toestemmingsverklaring weliswaar op tijd is gefaxt, maar naar een onjuist faxnummer is verzonden, welk echter wel een faxnummer is dat volgens de gemachtigde van eiser bij verweerder in gebruik is, zodat op verweerder een doorzendverplichting rustte.
6 De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat eiser op 22 september 2016 een onvolledige aanvraag heeft ingediend. Op pagina 2 van de toestemmingsverklaring ontbreekt het handtekening van eiser. Dat laatste is door eiser niet bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de vaste jurisprudentie inzake verzending van stukken per fax, het risico van het niet slagen van het verzenden van een bericht per telefax voor rekening komt van de afzender van dit bericht, in dit geval (de gemachtigde van) eiser. De rechtbank verwijst onder meer naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:369. Hoewel uit de gedingstukken in beroep is gebleken dat in dit geval het faxbericht op 27 oktober 2016 wel succesvol is verzonden, staat vast dat de gemachtigde van eiser een onjuist faxnummer heeft gebruikt, want een ander faxnummer dan het nummer genoemd in de brief van 13 oktober 2016. De gevolgen hiervan dienen voor rekening en risico van eiser te komen. De afzender van een bericht dient zorg te dragen voor verzending naar het juiste adres dan wel faxnummer. De verzending op 27 oktober 2016 kan niet worden aangemerkt als een (tijdige) indiening.
Dat het faxnummer waarnaar het faxbericht is verzonden een (ander) faxnummer van de IND betreft, hetgeen als zodanig niet door verweerder is betwist, maakt het voorgaande niet anders. Het is volgens vaste jurisprudentie aan eiser om aannemelijk te maken dat het faxbericht daadwerkelijk door de onbevoegde afdeling/vestiging van de IND is ontvangen. Daarin is eiser niet geslaagd. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht bestaat het risico dat faxberichten in het ongerede geraken en (dus) ook niet intern worden doorgezonden nu de faxapparaten tegelijkertijd als printers fungeren. Dat risico en de gevolgen ervan dienen voor rekening van eiser te komen.
Na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, heeft eiser de toestemmingsverklaring daarom niet binnen de daartoe gestelde termijn aan verweerder doen toekomen. Omdat eiser de aanvraag, nadat hij daartoe in de gelegenheid was gesteld, niet of onvoldoende heeft gecompleteerd, heeft verweerder de aanvraag van eiser in redelijkheid op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Awb buiten behandeling kunnen stellen. Hetgeen ter zitting door de gemachtigde van eiser over de geactualiseerde medische gegevens is gesteld, kan gelet op het voorgaande buiten de beoordeling worden gelaten.
7 Dat eiser – thans in beroep – als geactualiseerde medische gegevens een verklaring van een psychiater van Parnassia van 8 augustus 2017, alsmede een verklaring van Medicor Gezondheidszorg van 25 april 2017 en van de huisarts van 30 augustus 2017 heeft overgelegd, doet hier – mede ook gezien de ex tunc-toetsing in beroep – niet aan af. Hetzelfde geldt voor het overgelegde medisch overzichtsdossier van de Praktijklijn Asielzoekers van 31 mei 2017.
8 Dat op 6 februari 2017 het BMA op verzoek van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) een medisch advies heeft uitgebracht in het kader van artikel 64 Vw 2000, waarbij het BMA met gebruikmaking van de Bijlage toestemmingsverklaring medische gegevens van 15 augustus 2016, een Bewijs omtrent de medische situatie van eiser van 15 augustus 2016 en op 31 december 2016 – met toestemming van eiser – ingewonnen informatie van de huisarts de kans op een medische noodsituatie op korte termijn als klein heeft ingeschat, doet aan het vorenstaande niet af. Tot dit medisch advies is immers niet opdracht gegeven door verweerder naar aanleiding van de aanvraag van eiser van 22 september 2016 om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000, maar door de DT&V in het kader van de voorgenomen uitzetting van eiser naar zijn land van herkomst. Eventuele gronden tegen dit advies dient eiser in een andere procedure, zoals een eventuele procedure tegen de feitelijke uitzetting, aan te voeren.
9 Zoals verweerder ter zitting heeft benadrukt neemt één en ander niet weg dat (kosteloos) een nieuwe aanvraag ingediend kan worden op grond van artikel 64 Vw 2000, welke aanvraag onderbouwd dient te worden met actuele medische gegevens.
10 De mogelijke inhoudelijke vraag of, in het licht van de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili/België (zaaknr. 41738/10), sprake is van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), kan, nu het oordeel luidt dat verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling heeft kunnen stellen, in het kader van de beoordeling van dit beroep niet aan de orde komen.
11 De rechtbank overweegt dat met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb slechts van het horen mag worden afgezien, indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de inhoud van het primaire besluit en hetgeen daartegen in bezwaar is aangevoerd, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank van het horen kunnen afzien.
12 Het beroep is derhalve ongegrond.
13 Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (nadere informatie www.raadvanstate.nl)