ECLI:NL:RBDHA:2017:12552
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Iraakse vreemdelingen afgewezen op grond van onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van drie Iraakse vreemdelingen, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had hun aanvragen afgewezen, omdat deze als ongegrond werden beschouwd op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eisers, afkomstig uit Erbil in Iraaks Koerdistan, stelden dat zij lid waren van de politieke groep Rezgari Azadi Kurdistan (RAK) en dat zij vanwege hun activiteiten voor deze groep vreesden voor vervolging in Irak. Tijdens de zitting op 12 september 2017 hebben de eisers hun situatie toegelicht, waarbij zij werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims over vervolging en dat hun asielrelaas niet geloofwaardig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de bijzondere omstandigheden van de eisers in acht genomen moesten worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 990,00. De rechtbank benadrukte dat de weigering van de staatssecretaris om een verblijfsvergunning te verlenen, niet in redelijkheid kon worden volgehouden, gezien de omstandigheden die door de eisers waren aangevoerd.