ECLI:NL:RBDHA:2017:12552

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2017
Publicatiedatum
31 oktober 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 10319
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse vreemdelingen afgewezen op grond van onvoldoende onderbouwing van vervolgingsrisico

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van drie Iraakse vreemdelingen, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden aangevraagd. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had hun aanvragen afgewezen, omdat deze als ongegrond werden beschouwd op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet. De eisers, afkomstig uit Erbil in Iraaks Koerdistan, stelden dat zij lid waren van de politieke groep Rezgari Azadi Kurdistan (RAK) en dat zij vanwege hun activiteiten voor deze groep vreesden voor vervolging in Irak. Tijdens de zitting op 12 september 2017 hebben de eisers hun situatie toegelicht, waarbij zij werden bijgestaan door hun gemachtigde en een tolk. De rechtbank oordeelde dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd voor hun claims over vervolging en dat hun asielrelaas niet geloofwaardig was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris en droeg hem op om een nieuw besluit te nemen, waarbij de bijzondere omstandigheden van de eisers in acht genomen moesten worden. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 990,00. De rechtbank benadrukte dat de weigering van de staatssecretaris om een verblijfsvergunning te verlenen, niet in redelijkheid kon worden volgehouden, gezien de omstandigheden die door de eisers waren aangevoerd.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 17/10319, AWB 17/10322 en AWB 17/10321

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser 1], [eiseres] en [eiser 2], eisers, V-nummers [V-nummer], [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 19 mei 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw.
Eisers hebben tegen deze besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep van eisers heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. [eiser 1] en [eiser 2] zijn daarbij in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig Z. Karem, tolk Koerdisch (Sorani).

Overwegingen

1. Eisers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1986, [geboortedatum] 1995 en [geboortedatum] 1991 en de Iraakse nationaliteit te hebben.
[eiser 1] en [eiseres] zijn gehuwd; [eiser 2] is de broer van [eiser 1].
Zij verblijven als vreemdeling in Nederland.
Eisers hebben ter onderbouwing van hun aanvraag - samengevat - het volgende aangevoerd. [eiser 1] en [eiser 2] zijn afkomstig uit Erbil (Iraaks Koerdistan). In 2013 heeft [eiser 1] zich aangesloten bij de verboden politieke groep Rezgari Azadi Kurdistan (RAK). Deze groep stond onder leiding van [persoon A], een docent aan de universiteit, en verzette zich tegen de regering en de overheersing door de machthebbende partij KDP en de familie van [familie]. In 2014 sloot ook [eiser 2] zich aan. Beide broers verspreidden flyers namens de groepering en ontmoetten elkaar in het geheim bij leden thuis. Rond 1 november 2015 is een tweetal andere leden opgepakt. Nadat de broers dit vernamen, zijn zij met hun gezinnen naar Turkije gegaan. Na hun vertrek hebben zij vernomen dat twee van hun andere broers door de veiligheidsdienst zijn opgepakt en dat er in Irak steeds naar hen wordt geïnformeerd. Bij een poging om met behulp van een mensensmokkelaar per boot een oversteek te maken van Turkije naar Griekenland zijn het kind van [eiser 1] en [eiseres], alsmede de vrouw van [eiser 2], verdronken.
2 Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas van [eiser 1] is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- Het lidmaatschap van RAK en de daaruit voortvloeiende problemen.
Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas van [eiseres] – de echtgenote van [eiser 1] - is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- De problemen van haar echtgenoot in Irak;
- Medische en psychische problemen naar aanleiding van het verdrinken van haar zoontje bij een poging per boot van Turkije naar Griekenland over te steken.
Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas van [eiser 2] – de broer van [eiser 1] - is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
- Nationaliteit, identiteit en herkomst;
- Het lidmaatschap van RAK en de daaruit voortvloeiende problemen;
- Angst voor bloedwraak omdat zijn schoonfamilie hem verantwoordelijk stelt voor het overlijden van zijn vrouw, die samen met zijn neefje bij de overtocht van Turkije naar Griekenland is verdronken.
Eisers worden door verweerder gevolgd in hun nationaliteit, identiteit en herkomst.
De overige elementen worden door verweerder niet geloofwaardig geacht.
Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
3 De rechtbank overweegt allereerst het volgende.
Niet in geschil is dat eisers niet alleen hun lidmaatschap van en hun activiteiten voor RAK niet nader hebben onderbouwd, maar ook het bestaan van de groep op zichzelf op geen enkele wijze aannemelijk hebben gemaakt. Door eisers is niet bestreden dat – zoals verweerder heeft gesteld - over de organisatie in openbare bronnen en op internet geen informatie kan worden gevonden. Hetzelfde geldt voor de door eisers genoemde initiatiefnemer van de groepering, [persoon A], die volgens eisers hoogleraar op een universiteit zou zijn. Daardoor is evenmin aannemelijk gemaakt dat de groep in de negatieve belangstelling zou staan van de autoriteiten.
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, heeft overwogen, heeft verweerder beslissingsruimte waar het gaat om de beoordeling van niet-gestaafde verklaringen van een vreemdeling.
Gezien het gegeven dat over de organisatie niets bekend is, is het aan eisers om desondanks het bestaan van deze organisatie, hun activiteiten hiervoor en de hierdoor naar hun zeggen ontstane problemen met de autoriteiten op enigerlei wijze aannemelijk te maken.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers hierin niet zijn geslaagd, omdat zij nauwelijks nadere inhoudelijke informatie hebben kunnen geven over de structuur en de politieke doelstellingen van de groep, behalve dat deze opkwam ‘voor het Koerdische volk’ en zich keerde tegen de huidige machthebbers in Erbil. Voorts blijkt uit de verklaringen van eisers dat hun activiteiten zich beperkten tot het sporadisch ontmoeten van de andere leden en het – zo één keer per maand - verspreiden van pamfletten. Evenmin hebben zij aannemelijk gemaakt dat deze activiteiten bekend zijn geraakt bij de autoriteiten en dat zij daarom voor vervolging hebben te vrezen. Daarbij heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eisers het land legaal hebben verlaten. Dat twee andere broers van eisers na hun vertrek zijn opgepakt door de veiligheidsdienst, doet hier niet aan af, reeds nu niet aannemelijk is gemaakt dat dit verband houdt met de gestelde activiteiten van eisers voor RAK. Ten aanzien van [eiser 2] heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij de problemen met zijn schoonfamilie en zijn vrees voor bloedwraak niet aannemelijk heeft gemaakt, nu hij over deze bedreigingen nauwelijks specifieke informatie kan geven en voor zover hij deze geeft, deze niet afkomstig is uit een objectief verifieerbare bron.
Gezien het voorgaande is de rechtbank met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat eisers kunnen worden aangemerkt als Verdragsvluchteling, dan wel bij terugkeer een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4 Voorts overweegt de rechtbank het volgende.
Eisers hebben verklaard – en dit wordt door verweerder ook niet bestreden – dat zij nadat zij Irak hadden verlaten in Turkije voor vijf personen (te weten voor eisers zelf, alsmede voor het minderjarige kind van [eiser 1] en [eiseres] en de echtgenote van [eiser 2]) een visumaanvraag voor Nederland hebben ingediend doch zonder een besluit hierop af te wachten op 10 december 2015 gepoogd hebben – met behulp van een mensensmokkelaar - per boot vanuit Turkije naar Griekenland over te steken. Bij deze boottocht zijn het kind van [eiser 1] en [eiseres] en de vrouw van [eiser 2] verdronken. Voorts is uit de stukken gebleken – hetgeen door verweerder evenmin wordt bestreden – dat met name [eiseres], de moeder van het verdronken kind, hiervan ernstige psychische klachten ondervindt.
Ingevolge artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan andere vreemdelingen dan bedoeld in het eerste lid.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid om op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000 een verblijfsvergunning te verlenen een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft waarvan verweerder alleen in zeer bijzondere omstandigheden gebruik maakt in individuele gevallen vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. De weigering van verweerder om in een bepaald geval gebruik te maken van die bevoegdheid zal de toetsing in rechte slechts dan niet kunnen doorstaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
Eisers hebben in hun zienswijze op het voornemen tot afwijzing van hun asielverzoeken expliciet aangevoerd dat en waarom zij menen in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden. Daarbij zijn de omstandigheden zoals hiervoor opgenomen, genoemd. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit, het verweerschrift en de toelichting van de gemachtigde van verweerder ter zitting niet is gebleken dat de door eisers naar voren gebrachte bijzondere omstandigheden door verweerder op enigerlei wijze zijn betrokken bij de belangenafweging in het kader van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Nu verweerder dit heeft nagelaten, ontbeert het besluit een voldoende draagkrachtige en controleerbare motivering.
5 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal daarom worden vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6 De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de bestreden besluiten;
-draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).