ECLI:NL:RBDHA:2017:12626

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
NL17.3840
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van niet-ontvankelijkheid en frauduleuze identiteitsdocumenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie als verweerder optrad. Eiseres, een vrouw van Burundische nationaliteit, had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de Staatssecretaris niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit besluit volgde op eerdere afwijzingen van asielaanvragen, waarbij de geloofwaardigheid van de Burundische nationaliteit van eiseres ter discussie werd gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de gestelde nationaliteit en identiteit niet geloofwaardig waren. De rechtbank oordeelde dat de nieuwe aanvraag van eiseres, die was onderbouwd met een 'attestation de nationalité' van de Burundese ambassade, niet voldeed aan de eisen voor een ontvankelijke aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de attestation niet als een officieel identiteitsdocument kon worden beschouwd en dat er geen nieuwe elementen waren die de beoordeling van de asielaanvraag konden beïnvloeden. Eiseres had niet aangetoond dat de eerdere afwijzingen onterecht waren en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.3840
V-nr: [persoonsnummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2017 in de zaak tussen

[de vrouw], geboren op [geboortedatum] 1974, van gestelde Burundische nationaliteit, eiseres,
alias, [de persoon] , geboren op [geboortedatum] 1968, Rwandese nationaliteit,
(gemachtigde: mr. I.M. Hagg),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L.S. van Tol).

Procesverloop

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017. Eiseres is verschenen bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Eiseres heeft twee maal eerder een aanvraag voor een asielvergunning ingediend. De eerste aanvraag van 22 juli 2014 heeft verweerder bij besluit van 5 december 2014 afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Aan deze afwijzing ligt ten grondslag dat verweerder de gestelde Burundische nationaliteit en identiteit van eiseres niet geloofwaardig acht. Eiseres wordt daarbij onder meer tegengeworpen dat zij op 20 maart 2014 door de buitenlandse vertegenwoordiging van België, namens de Nederlandse autoriteiten, in het bezit was gesteld van een Schengenvisum, op basis van een Rwandees paspoort op naam van [de persoon] . Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat de door eiseres overgelegde (Burundische) identiteitskaart frauduleus is verkregen. Deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, heeft het hiertegen ingestelde beroep (AWB 15/50) op 22 juli 2015 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd.
1.2
Bij besluit van 27 oktober 2016 is de tweede aanvraag van eiseres van 25 oktober 2016 niet ontvankelijk verklaard, omdat volgens verweerder geen sprake is van een nieuw element of bevinding als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Daaraan ligt ten grondslag dat Bureau Documenten heeft aangegeven dat de door eiseres bij deze aanvraag overgelegde akte van bekendheid frauduleus is verkregen, omdat deze is gebaseerd op de eerder frauduleus verkregen identiteitskaart. Verder is bij dit besluit aan eiseres meegedeeld Nederland onmiddellijk te verlaten en is jegens haar een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Het beroep daartegen heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, bij uitspraak van 24 november 2016 ongegrond verklaard (AWB 16/2780, AWB 16/2483 en AWB 16/24833). Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de door eiseres in beroep overgelegde verklaring van de Burundese ambassade van 16 november 2016 niet voldoende is voor twijfel aan de bevindingen uit het onderzoek door Bureau Documenten, omdat deze verklaring geen bevestiging betreft van de juistheid van de akte van bekendheid en in de verklaring niet staat dat de identiteit en nationaliteit van eiseres wordt bevestigd. Ook deze uitspraak is in hoger beroep bevestigd.
2.1
De onderhavige derde aanvraag van 14 juni 2017 heeft verweerder wederom niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiseres heeft bij deze aanvraag ter onderbouwing van haar Burundische nationaliteit overgelegd een “attestation de nationalité” (hierna: de attestation), verstrekt door de Burundische ambassade te Den Haag op 13 maart 2017.
2.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de attestation nieuw is, maar dat dit geen nieuw element is dat relevant kan zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag. Zoals ter zitting is benadrukt beschouwt verweerder de attestation niet als een officieel identiteitsdocument. Het betreft geen (origineel) paspoort of een identiteitsbewijs. De attestation is louter een verklaring welke bovendien niet is voorzien van een pasfoto en vingerafdrukken Ook is niet duidelijk op basis van welk onderzoek de verklaring is afgegeven.
3. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om de aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren en betoogt, kort gezegd, dat verweerder in strijd heeft gehandeld met verscheidene bepalingen uit de Richtlijn 2013/32/EU Van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 (Procedurerichtlijn). Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de attestation. Volgens eiseres had verweerder haar aanvraag op grond van de attestation moeten toewijzen. Eiseres wijst daarbij onder meer op de volgende passage in de attestation:
“L’Ambassade de la Republique du Burundi a La Haye atteste par la presente, que la nommee [de vrouw] , Fille de [naam vader] (Pere) et de [naam moeder] (Mere), nee a [familienaam] , est de Nationalite Burundaise. La presente attestation est delivree pour servir et faire valoir ce que de doit.”
Voorts heeft eiseres ter onderbouwing van haar nationaliteit en de juistheid van de attestation gewezen op een e-mail van de Burundische ambassade van 11 juli 2017 met de volgende inhoud:
“Dear Madam/Sir Dated December 8, 2016, Mrs.
[de vrouw] filed an application for certification of nationality. In her application, she attached a copy of the Burundian national identity card, an act of notoriety in lieu of signed birth certificate By the Registrar of Civil Status and so on, on the basis of his file and the usual verifications, the Embassy of the Republic of Burundi has issued a Nationality Attestation. The Dutch authorities should not have a Doubt on a document which ismoreover bears the Signature of a high authority like the Ambassador”
4. De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een opvolgende aanvraag. Verweerder is daarom in beginsel bevoegd de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk te verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000.
5.1
De beroepsgrond van eiseres dat verweerder in strijd met de Procedurerichtlijn heeft gehandeld, waarbij eiseres vooral wijst op artikel 40 van die Procedurerichtlijn, slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt welke bepalingen in het nationale recht in strijd zouden zijn met de Procedurerichtlijn. Nu de Procedurerichtlijn is geïmplementeerd in het nationale recht, is het aan eiseres om aannemelijk te maken dat bepalingen in bijvoorbeeld de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire met de Procedurerichtlijn in strijd zijn. Daarin is eiseres niet geslaagd. Eiseres heeft, meer concreet niet aannemelijk gemaakt dat artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw in strijd is met artikel 40 van de Procedurerichtlijn.
5.2
De verwijzing die eiseres maakt naar artikel 16 van de Procedurerichtlijn, gaat evenmin op. Deze bepaling is immers niet aan de orde wanneer gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. In artikel 40, derde lid, van de Procedurerichtlijn is immers geregeld dat alleen wanneer sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die de kans aanzienlijk groter maken dat de verzoeker voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet in aanmerking komt, het asielverzoek verder wordt behandeld overeenkomstig hoofdstuk II van de Procedurerichtlijnen en het daarin opgenomen artikel 16. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat van nieuwe elementen of bevindingen geen sprake is en maakt op die grond gebruik van zijn bevoegdheid van artikel 31a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Deze nationale bepaling noch de besluitvorming is in strijd met artikel 40 van de Procedurerichtlijn.
6.1
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat geen sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag, als bedoeld in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
6.2
De attestation bevat enkel een verklaring dat een mevrouw met de naam van verzoekster de Burundische nationaliteit heeft. Op geen enkele wijze is die verklaring aan eiseres te linken. Verweerder heeft daarover terecht opgemerkt dat daarvoor de identificerende documenten ontbreken. Dat de verklaring is opgemaakt door de ambassade en deze door de Kmar echt is bevonden, wil in het licht van het bovenstaande niet zeggen dat deze naar zijn inhoud juist is. De attestation is bovendien verkregen op basis van eerder overgelegde documenten, de identiteitsverklaring en de akte van bekendheid, waarvan in rechte vast staat dat deze op frauduleuze wijze zijn verkregen. Met deze attestation kan de identiteit en nationaliteit van eiseres dus nog steeds niet worden bevestigd.
6.3
Aan de e-mail van de Burundische ambassade van 11 juli 2017 kan niet de waarde worden gehecht die eiseres wenst. Zo is deze e-mail niet voorzien van de naam van de verzender. Ook staat in deze e-mail niet op grond waarvan eiseres geacht wordt de Burundische nationaliteit te hebben en op grond van welk onderzoek de attestation is afgegeven
6.4
De grond dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming slaagt evenmin. Nu sprake is van een opvolgende aanvraag dient eiseres al bij haar aanvraag aan te tonen dat sprake is van nieuwe elementen en bevindingen die relevant kunnen zijn voor beoordeling van de asielaanvraag. Eiseres is daarin niet geslaagd. Onder deze omstandigheden is het niet aan verweerder om nader onderzoek te doen dan wel navraag te doen bij de ambassade.
7. De aanvraag is gelet op het voorgaande op goede gronden niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft ook in redelijkheid van de bevoegdheid van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw gebruik kunnen maken.
8. Dat wat eiseres heeft aangevoerd over de feitelijke onmogelijkheid om naar Burundi terug te keren in verband met het besluit- en vertrekmoratorium, treft geen doel. Het gevolg van de niet ontvankelijk verklaarde asielaanvraag is immers dat verweerder de gestelde Burundische nationaliteit en identiteit nog steeds ongeloofwaardig vindt. Verweerder heeft op zitting desgevraagd naar voren gebracht dat verweerder nog steeds uitgaat van de Rwandese nationaliteit van eiseres.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Coll: MvK