Overwegingen
1. Eisers, respectievelijk vader, moeder, zoon en schoondochter, zijn allen van Afghaanse nationaliteit. Ze zijn geboren op [geboortedatum] respectievelijk [geboortedatum 2] , [geboortedatum 3] en [geboortedatum 4] . Eiser 1, hierna te noemen: eiser, is werkzaam geweest bij een elektriciteitsbedrijf. Hij is door de Taliban ontvoerd toen hij met vier collega's de schade inventariseerde aan elektriciteitsmasten bij een waterdam. Eiser is mishandeld en enkele dagen vastgehouden. De Taliban vroeg eiser om voor hen te spioneren in het bedrijf waar hij werkte. Ook werd eiser gevraagd twee van zijn zonen aan de Taliban af te staan om met hen samen te werken
.Eiser is ontsnapt en daarna is hij naar een neef gegaan. Vervolgens is hij samen met zijn vrouw, (klein) kinderen en schoondochter gevlucht. Eiser stelt bij terugkeer te vrezen zowel door de overheid als door de Taliban gezocht te worden. Hij kan geen bescherming vragen bij de autoriteiten. Hij kan zich evenmin elders vestigen in Afghanistan. De overige familieleden hebben een van eiser afhankelijk relaas.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit, herkomst en afkomst van eisers geloofwaardig geacht. Verweerder acht de gestelde gebeurtenissen eveneens geloofwaardig. Verweerder acht eisers vrees om bij terugkeer naar Afghanistan opnieuw in de negatieve belangstelling van de Taliban te staan, niet aannemelijk. Verweerder acht evenmin geloofwaardig dat de overheid eiser van samenwerking met de Taliban zou verdenken nadat hij door de Taliban is meegenomen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom de autoriteiten hem daarvan zouden verdenken. Subsidiair werpt verweerder eiser een vestigingsalternatief in Kabul tegen. Verder is er in Afghanistan geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van Richtlijn 2011/95/EU (de Definitierichtlijn).
3. Eiser is van mening dat hij bij terugkeer riskeert gedwongen gerekruteerd te worden door de Taliban. Zij wensten immers dat hij voor hen bedrijfsspionage zou plegen en dat zijn zoons voor hen zouden gaan werken. Verder zullen de autoriteiten hem verdenken van samenwerking met de Taliban, omdat hij weliswaar ontvoerd was, maar wist te ontsnappen. Verweerder werpt eiser voorts ten onrechte een vestigingsalternatief in Kabul tegen, want hij heeft geen netwerk aldaar; eisers zijn ontheemd
.Hij wijst erop dat de algemene situatie in Afghanistan verder verslechterd is. Eiser beroept zich verder onder meer op artikel 4, vierde lid, van de Definitierichtlijn. Nu verweerder eisers relaas geloofwaardig heeft geacht, is dit een duidelijke aanwijzing dat de vrees van eiser voor vervolging gegrond is.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder geloofwaardig heeft geacht dat eiser door de Taliban is ontvoerd, enkele dagen is vast gehouden en vervolgens is ontsnapt. Ook acht verweerder geloofwaardig dat eiser is gevraagd om te spioneren voor de Taliban en dat de Taliban eiser heeft gevraagd zijn zoons voor hen te laten werken.
5. Ter beoordeling ligt allereerst de vraag voor of eiser bij terugkeer opnieuw gezocht zal worden door de Taliban. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling van de Taliban zal staan bij terugkeer. De Taliban heeft eiser immers opgepakt, gevangengehouden en onder druk gezet om voor de Taliban te gaan spioneren binnen het bedrijf waar hij werkte; hij moest het aan hen doorgeven als er buitenlanders zouden komen. De Taliban was ook geïnteresseerd in zijn zoons, omdat zij voor de Taliban zouden kunnen werken. Beide elementen heeft verweerder geloofwaardig geacht. De rechtbank overweegt, onder verwijzing naar het algemeen ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van november 2016 (hierna: het ambtsbericht), pagina’s 26 en 27, dat gedwongen rekrutering door de Taliban plaatsvindt en dat zij niet schuwen geweld te gebruiken als inwoners weigeren de Taliban te helpen. Nu verweerder het relaas van eiser geloofwaardig heeft geacht, kan het niet uitgesloten geacht worden dat de Taliban alsnog naspeuringen zal verrichten naar eiser en zijn zoons bij terugkeer, omdat zij voor de Taliban van nut zouden kunnen zijn.
6. Eiser heeft verder aangevoerd dat hij vreest eveneens in de negatieve belangstelling van de autoriteiten te zullen staan. Verweerder is van mening dat eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom de autoriteiten hem van samenwerking met de Taliban zouden verdenken, omdat zij op de hoogte zijn van de handelwijze van de Taliban. Verweerder is daarbij niet gemotiveerd ingegaan op eisers verklaring dat zijn neef, naar wie hij was gevlucht na zijn ontsnapping, hem heeft afgeraden aangifte te doen. Eisers neef wees erop dat eiser de schijn tegen zich had, omdat hij als enige van de groep ontsnapt was en de auto en het gereedschap had achtergelaten. Daarbij komt dat eisers echtgenote verklaard heeft dat hun zoon naar het politiebureau was gegaan om hulp te vragen in verband met de vermissing van zijn vader. Deze zoon kreeg echter van de politie te horen dat zijn vader verdacht werd van samenwerking met de Taliban. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet gemotiveerd is ingegaan op deze elementen, zodat ook op dit punt een toereikende motivering ontbreekt.
7. Ten slotte is in geschil de vraag of Kabul voor eiser als vestigingsalternatief kan gelden.
8. Ingevolge artikel 3.37d, eerste lid, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) geldt bij de beoordeling of een vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, van de Vw in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet, dat een vreemdeling geen behoefte heeft aan bescherming, indien hij in een deel van het land van herkomst:
a. geen gegronde vrees heeft voor vervolging of geen reëel risico op ernstige schade loopt; of
b. toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c tegen vervolging of tegen ernstige schade, en hij op een veilige en wettige manier kan reizen naar en zich toegang verschaffen tot dat deel van het land, en redelijkerwijs kan worden verwacht dat hij er zich vestigt.
Ingevolge het tweede lid wordt bij de beoordeling of de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade loopt, of toegang heeft tot bescherming tegen vervolging of tegen ernstige schade in een deel van het land van herkomst overeenkomstig het eerste lid, rekening gehouden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land en met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in overeenstemming met artikel 31 van de Vw. Daartoe wordt ervoor gezorgd dat wordt beschikt over nauwkeurige en actuele informatie uit relevante bronnen, zoals de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor vluchtelingen en het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken.
Volgens paragraaf C 2/3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neemt verweerder aan dat een ander gebied in het land van herkomst op grond van artikel 3.37d van het VV voldoet als vlucht- of vestigingsalternatief als aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
a. het gaat om een gebied in het land van herkomst waar de vreemdeling geen risico loopt op vervolging als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag of voor daden als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw óf toegang heeft tot bescherming als bedoeld in artikel 3.37c van het VV;
b. de vreemdeling kan op veilige en wettige wijze reizen naar en toegang verkrijgen tot dat gebied in het land van herkomst; en
c. van de vreemdeling kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij zich in dat deel van het land vestigt.
Volgens het landgebonden asielbeleid van verweerder over Afghanistan, laatstelijk gewijzigd bij WBV 2017/2, neergelegd in hoofdstuk C7/2.5.1, wordt een vlucht- of vestigingsalternatief in Kabul aangenomen. De IND beoordeelt individueel of dit vlucht- of vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in deze zaak onvoldoende heeft gemotiveerd waarom Kabul een veilig vestigingsalternatief zou zijn voor eiser. Gelet op artikel 3.37d, tweede lid, van het VV dient verweerder niet alleen rekening te houden met de algemene omstandigheden in dat deel van het land (Kabul), maar ook met de persoonlijke omstandigheden van de vreemdelingen. De rechtbank overweegt daartoe dat uit het ambtsbericht (pagina 14, 15) blijkt dat de Taliban een gestructureerde organisatie is, die opereert in het hele land, waaronder in Kabul, en in alle geledingen van de bevolking invloed heeft. Uitgangspunt is dat het niet onaannemelijk is dat de Taliban geïnteresseerd is in eiser en zijn zoons, gelet op de werkzaamheden die zij voor de Taliban zouden kunnen verrichten. De Taliban beschikt over een netwerk dat hen in staat zou kunnen stellen eiser op te sporen. Verder heeft eiseres 1 verklaard dat zij weliswaar geboren is in Kabul, maar sinds haar huwelijk daar niet meer is geweest en geen familie meer heeft in Kabul. Uit het ambtsbericht blijkt verder met betrekking tot de veiligheid in Kabul (p. 37) dat gedurende de verslagperiode het aantal incidenten in Kabul sterk toenam. In een aantal periodes waren er pieken in het geweld. Tussen 1 januari en 13 september 2015 vonden in Kabul meer dan tweehonderd veiligheidsincidenten plaats, waaronder 68 explosies.
10. Gelet op het overwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder zijn standpunt, dat eiser in Kabul niet heeft te vrezen voor de Taliban, onvoldoende heeft gemotiveerd en derhalve onvoldoende heeft gemotiveerd dat Kabul voor eiser als veilig vestigingsalternatief kan gelden.
11. Nu is geoordeeld dat de bestreden besluiten diverse motiveringsgebreken kennen, dienen de beroepen gegrond te worden verklaard en de besluiten te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen reden de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten, gelet op de aard van de geconstateerde gebreken.
12. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.485 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1,5 omdat er sprake is van vier samenhangende zaken).