ECLI:NL:RBDHA:2017:12658
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en voorlopige voorziening van een Afghaanse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse vreemdeling, eiser, die zijn asielaanvraag had ingediend na een eerdere afwijzing. Eiser had op 14 januari 2016 een eerste asielaanvraag ingediend, die was afgewezen omdat zijn asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht. Na een periode in Duitsland, waar hij een verzoek om internationale bescherming indiende, werd hij op 12 juni 2017 overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten. Eiser diende een opvolgende asielaanvraag in, maar deze werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe relevante elementen aan de aanvraag waren toegevoegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat er op zijn beroep was beslist.
De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die zijn vrees voor vervolging door de Taliban onderbouwden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen sprake was van een situatie die bescherming rechtvaardigde op basis van de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door eiser aangevoerde problemen met zijn schoonvader niet als nieuwe relevante elementen konden worden aangemerkt, aangezien deze niet tijdens het gehoor waren genoemd. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, met de conclusie dat er geen grond was voor het treffen van de gevraagde voorziening. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017.