Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 13 februari 2017 in de zaak tussen
[persoon 1], te [woonplaats] ,
het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Eiser en de moeder ontvingen tot en met 20 april 2015 zorg voor [persoon 1] ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) op basis van een op 21 april 2014 door Bureau Jeugdzorg (BJZ) afgegeven indicatie. Deze zorg bestond uit Begeleiding Groep (1 dagdeel per week) en Begeleiding Individueel (2‑3,9 uur per week). De indicatie is door BJZ gesteld aan de hand van de landelijke werkinstructie Indicatiestelling en berust op het gegeven dat [persoon 1] in oktober 2012 door [naam instelling] , een instelling voor geestelijke gezondheidszorg, is gediagnosticeerd met PDD‑NOS. Eiser en de moeder hebben, omdat de AWBZ-zorg voor [persoon 1] na 20 april 2015 zou eindigen, jeugdhulp op grond van de Jw bij verweerder aangevraagd. In dit kader is een ondersteuningsplan alsmede een begeleidingsmatrix ten behoeve van [persoon 1] opgesteld.
"Het kan op grond van het wettelijk toetsingskader voorkomen dat de beoordeling van nodige aanvullende zorg afwijkt van hetgeen de ouders specifiek vragen. Hieronder gaan wij in op de kern van de nadere motivering. Hoewel de ouders van [persoon 1] met alle inzet zorg bieden, heeft ons college bij de toekenning van zorg een sterke voorkeur voor de inzet van een gekwalificeerde derde die [persoon 1] kan helpen op het smalle pad door de puberteit waarbij hij moet leren om zelf zijn weg te vinden. Toch is bij wijze van overbrugging voor het jaar 2015, gezien zijn stoornis, nog besloten tot verstrekking van een deel van de door de ouders gevraagde voorziening voor begeleiding. Naast de individuele voorziening – de (huiswerk)begeleiding – waaraan moeder zelf uitvoering heeft gegeven, is ook individuele begeleiding toegekend ten behoeve van zijn maatschappelijke participatie en zijn sociale contacten."Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat de voorkeur voor hulp door een externe derde, nu deze voorkeur pas in de beroepsprocedure kenbaar is gemaakt, niet ten grondslag kan worden gelegd aan de onderhavige besluitvorming die ziet op de verstrekking van jeugdhulp over de periode van 21 april 2015 tot 20 april 2016. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat de grondslag van het bestreden besluit uitsluitend is gelegen in de conclusie dat geen sprake is van bovenmatige zorg door de ouders, zodat er geen aanspraak is op meer jeugdhulp dan bij het primaire besluit is verstrekt.
6. Er is, nu eiser geen gebruik heeft gemaakt van professionele rechtshulp en evenmin is gebleken van kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Wel dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden.