ECLI:NL:RBDHA:2017:12811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
7 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 6 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die sinds 14 januari 2002 werkzaam was bij [B.V. X]. Eiser had zich op 23 december 2014 ziek gemeld met voetklachten, waarna later ook psychische klachten zijn ontstaan. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), weigerde de uitkering per 20 december 2016, omdat eiser niet geschikt werd geacht voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende aandacht had besteed aan de klachten van eiser en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) een juiste weergave was van zijn beperkingen. Eiser had geen medische onderbouwing voor zijn stelling dat hij ongeschikt was voor de geduide functies, en de rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door de Uwv terecht was. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, in aanwezigheid van griffier J.A. de Kievit-Tempels, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2017. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/3593

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[B.V. X], te [plaats]
(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
20 december 2016 eiser een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 19 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2017.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser was sinds 14 januari 2002 werkzaam bij [B.V. X], eerst als chauffeur en vanaf 1 juni 2006 als magazijnmedewerker voor 40 uren per week. Op 23 december 2014 heeft eiser zich ziek gemeld met voetklachten en is aan hem een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Later zijn psychische klachten ontstaan. Met een aanvraag van 26 september 2016 heeft eiser verzocht om een WIA-uitkering, wat heeft geleid tot de onder ‘Procesverloop’ genoemde besluitvorming.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiser per 20 december 2016 niet geschikt is voor zijn eigen werk maar wel geschikt is voor het uitoefenen van de voor hem geselecteerde functies. Op basis van die functies is het verlies aan verdiencapaciteit 29,32%, dat wil zeggen dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3. Eiser voert in beroep aan dat verweerder bij het vaststellen van de belastbaarheid onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten. Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser een brief van psychiater G.H. Kuipers van 8 september 2017 overgelegd. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Hierdoor is de mate van arbeidsongeschiktheid volgens eiser niet goed vastgesteld. Voorts acht eiser zich ongeschikt om de geduide functies te verrichten. De opleiding van LTS metaal van 30 jaar geleden is niet meer relevant voor de uitvoering van de functies. Tevens kan eiser twee pedalen van de Paternosterkast niet bedienen. Ook is het lopen tussen verschillende machines bezwaarlijk.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
H.I. Jansen, arts, heeft op 15 november 2016 bij eiser lichamelijk en psychisch onderzoek verricht, dossierstudie gedaan en kennisgenomen van gegevens van de revalidatie-arts van 10 juni 2015. Zij heeft haar bevindingen neergelegd in haar rapport van 15 november 2016. Aan de hand van haar bevindingen heeft zij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld waarin zij de fysieke en psychische beperkingen van eiser heeft vastgelegd.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft dossieronderzoek verricht, de hoorzitting bijgewoond en eiser medisch onderzocht op 14 maart 2017. De verzekeringsarts b&b beschikte over medische informatie van de huisarts van 24 februari 2017 en over een ongedateerde brief van GGZ Delfland en heeft deze informatie kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. Hij heeft op 17 maart 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet waarom hij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. Gelet op de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en daarvan verslag is gedaan, ziet de rechtbank geen aanknopingspunten om het onderzoek onvoldoende zorgvuldig te achten.
5.2
De rechtbank ziet voorts geen aanknopingspunten om het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b in twijfel te trekken. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij aan alle door eiser naar voren gebrachte klachten aandacht heeft besteed en de door eiser overgelegde medische informatie op een deugdelijke en kenbare wijze heeft betrokken bij de medische beoordeling. Daarmee heeft de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate een beeld gehad van de (verminderde) fysieke en psychische belastbaarheid van eiser.
5.3
Aan de medische informatie van GGZ Delfland heeft de verzekeringsarts b&b geen argumenten kunnen ontlenen voor een onderschatting van de psychische beperkingen ten tijde van de datum in geding. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen reden voor twijfel aan dit medisch oordeel. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde psychische beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan hoe eiser zelf zijn klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende betekenis toe.
Ook in de brief van psychiater G.H. Kuipers van 8 september 2017 ziet de rechtbank geen aanknopingspunten te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank verwijst hiervoor naar het rapport van 22 september 2017, waarin de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en gemotiveerd heeft aangegeven waarom de brief van de psychiater hem geen aanleiding heeft gegeven voor het wijzigen van zijn standpunt. Eiser heeft voorts geen andere medische gegevens in het geding gebracht die twijfel doen rijzen over de juistheid van de FML. Ook voor de verwachting van eiser dat hij snel weer zal uitvallen ontbreekt de medische onderbouwing. De omstandigheid dat er met de handklachten van eiser geen rekening is gehouden, maakt evenmin dat de medische beoordeling voor onjuist moet worden gehouden, nu deze klachten, zoals eiser ter zitting heeft erkend, pas zijn ontstaan na de in geding van belang zijnde datum. Aan de stelling van eiser dat de verzekeringsartsen ten onrechte geen urenbeperking hebben aangenomen gaat de rechtbank voorbij, nu de rechtbank voor dat standpunt in het dossier evenmin een (medische) onderbouwing heeft aangetroffen. Uit de stukken van de bedrijfsarts I. de Vos volgt, anders dan eiser stelt, naar het oordeel van de rechtbank eerder een bevestiging voor het standpunt van de verzekeringsarts b&b, nu de bedrijfsarts eiser ook 8 uur per dag geschikt acht voor (zittend) werk.
6.1
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiser voor de geduide functies. De arbeidsdeskundige b&b heeft de signaleringen, in overleg met de verzekeringsarts b&b, van een toelichting voorzien. De rechtbank verwijst hiervoor naar de resultaten van de functiebeoordeling. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiser de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen van de belastbaarheid.
6.2
De rechtbank merkt naar aanleiding van hetgeen door eiser ter zitting naar voren is gebracht nog op dat bij de onderhavige arbeidsongeschiktheidsbeoordeling de sociaal maatschappelijke problemen van eiser, waaronder het vinden van een baan, buiten beschouwing blijven.
6.3
De arbeidsdeskundige b&b heeft, gelet op het voorgaande, terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiser geschikt zijn, zodat hij in staat is meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.
7. Het vorenstaande betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser per 20 december 2016 geen recht heeft op een WIA-uitkering.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M.M Kettenis-de Bruin, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.