Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen
[eiser], te [plaats], eiser
[B.V. X], te [plaats]
Rechtbank Den Haag
Op 6 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een WIA-uitkering aan eiser, die sinds 14 januari 2002 werkzaam was bij [B.V. X]. Eiser had zich op 23 december 2014 ziek gemeld met voetklachten, waarna later ook psychische klachten zijn ontstaan. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), weigerde de uitkering per 20 december 2016, omdat eiser niet geschikt werd geacht voor zijn eigen werk, maar wel voor andere functies. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn lichamelijke en psychische klachten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen tegenstrijdigheden in de rapporten waren. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b voldoende aandacht had besteed aan de klachten van eiser en dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) een juiste weergave was van zijn beperkingen. Eiser had geen medische onderbouwing voor zijn stelling dat hij ongeschikt was voor de geduide functies, en de rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om meer dan 65% van het voor hem geldende maatmanloon te verdienen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de weigering van de WIA-uitkering door de Uwv terecht was. De uitspraak werd gedaan door mr. E.M.M. Kettenis-de Bruin, in aanwezigheid van griffier J.A. de Kievit-Tempels, en is openbaar uitgesproken op 6 november 2017. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.