Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
de minister van Buitenlandse zaken, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
21 dagen, voor familiebezoek.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Iraakse vrouw, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum voor kort verblijf van 21 dagen voor familiebezoek. De aanvraag werd afgewezen op 9 november 2016, en het bezwaar dat eiseres hiertegen indiende werd op 2 februari 2017 kennelijk ongegrond verklaard. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 26 oktober 2017 werd duidelijk dat de afwijzing van het visum was gebaseerd op een bezwaar van Zwitserland, dat in 2015 had aangegeven dat de afgifte van het visum de buitenlandse betrekkingen zou kunnen schaden. Eiseres betwistte de rechtmatigheid van deze afwijzing en voerde aan dat zij niet op de hoogte was van het bezwaar van Zwitserland en dat zij in aanmerking zou moeten komen voor een territoriaal beperkt visum. Eiseres stelde dat de weigering van het visum een schending van artikel 8 van het EVRM met zich meebracht en dat zij in de bezwaarfase gehoord had moeten worden.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht het visum had geweigerd, omdat de Zwitserse autoriteiten bezwaar hadden gemaakt. De rechtbank vond dat de minister niet verplicht was om in te gaan op het bezwaar van de andere lidstaat en dat de omstandigheden van eiseres niet voldoende bijzonder waren om een uitzondering te maken. De rechtbank verwierp ook de stelling dat eiseres in de bezwaarfase gehoord had moeten worden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.