ECLI:NL:RBDHA:2017:12844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
NL17.4581
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing asielaanvraag op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 augustus 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Chinese nationaliteit, een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder, had de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 20 juli 2017, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het procesverloop besproken. Eiser voerde aan dat verweerder verzuimd had om relevante informatie over zijn partner en kinderen in het overnameverzoek aan de Franse autoriteiten op te nemen. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet voldoende had gemotiveerd waarom de asielaanvraag niet in behandeling was genomen en dat het claimakkoord op basis van onvolledige informatie tot stand was gekomen. De rechtbank concludeerde dat het besluit van verweerder niet kon standhouden en verklaarde het beroep gegrond. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder opnieuw op de aanvraag moest beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.4581

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 augustus 2017 in de zaak tussen

[naam 1], eiser

(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.4582, plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G. Wubuli. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser, geboren op [geboortedatum 1] en van Chinese nationaliteit, heeft op 21 april 2017 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Hij heeft tijdens zijn aanmeldgehoor op 21 april 2017 verklaard dat zijn partner, [naam 2] eveneens van Chinese afkomst, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in Nederland heeft. Samen hebben zij een dochter, geboren [geboortedatum 2] in Nederland. Onlangs, op [geboortedatum 3] is hun tweede dochter geboren.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder geconcludeerd dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser in het bezit is van een door Frankrijk afgegeven een verblijfsvergunning voor studie, geldig van 1 maart 2017 tot 31 mei 2017. Op 12 mei 2017 is Frankrijk gevraagd om overname van eiser op grond van artikel 12, eerste lid, van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). Op 23 mei 2017 zijn de Franse autoriteiten daarmee akkoord gegaan. Om die reden is de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft voorts overwogen dat eiser geen geslaagd beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening, omdat hij niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie onderhoudt met zijn gestelde partner.
Informatievoorziening aan Frankrijk
3. Eiser heeft allereerst in beroep aangevoerd dat verweerder verzuimd heeft in het overnameverzoek aan de Franse autoriteiten door te geven dat hij een partner en dochter in Nederland heeft wonen, bij wie hij ook verblijft, en dat hun tweede kind begin juni 2017 zal worden geboren.
4. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het overnameverzoek van 12 mei 2017 de Franse autoriteiten niet heeft geïnformeerd over de aanwezigheid van de gestelde partner van eiser, die in Nederland internationale bescherming geniet, noch over zijn dochter. Hiertoe was verweerder gelet op de artikelen 7, derde lid, van de Dublinverordening gehouden, nu de lidstaten ingevolge dit artikel elk beschikbaar bewijs van de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties van de verzoeker in aanmerking dienen te nemen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder niet twijfelt aan de familierelatie tussen eiser en zijn dochter. Verweerder is ook op grond van artikel 21, derde lid, van de Dublinverordening gehouden deze informatie te vermelden in het overnameverzoek. Verweerder dient een verzoek tot overname te staven met elementen aan de hand waarvan in casu de Franse autoriteiten kunnen nagaan of zij op grond van de criteria van de Dublinverordening verantwoordelijk zijn voor de behandeling van het asielverzoek van eiser. De rechtbank wijst in dit verband op punt 44 van het arrest van het Hof van Justitie EU van 7 juni 2016 inzake Ghezelbash (ECLI:EU:C:2016:409).
5. Gelet op het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat het claimakkoord op grond van onvolledige informatie tot stand is gekomen. Voorts is de rechtbank van oordeel dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat de Franse autoriteiten, indien zij over deze informatie zouden hebben beschikt, het overnameverzoek zouden hebben geaccepteerd. Het besluit van verweerder om het asielverzoek van eiser niet in behandeling te nemen kan dan ook niet stand blijven, nu dit besluit is gebaseerd op een onzorgvuldig tot stand gekomen claim. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Artikel 9 van de Dublinverordening
6. Eiser heeft voorts in beroep aangevoerd dat hij wel degelijk een geslaagd beroep kan doen op artikel 9 van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat hij niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie onderhoudt met zijn partner. Uit het feit dat hij twee kinderen met zijn partner heeft blijkt reeds dat hij een duurzame relatie met haar onderhoudt. Daarnaast is dit met een bij zienswijze overgelegde instemmingsverklaring bevestigd, aldus eiser.
7. In artikel 9 van de Dublinverordening is bepaald dat wanneer een gezinslid van de verzoeker, ongeacht of het gezin reeds in het land van oorsprong was gevormd, als persoon die internationale bescherming geniet, is toegelaten voor verblijf in een lidstaat, deze lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming, mits de betrokkenen schriftelijk hebben verklaard dat zij dat wensen.
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat [naam 2] in Nederland internationale bescherming geniet, als bedoeld in de Dublinverordening, en dat zij samen twee dochters hebben. Voorts staat vast dat eiser bij zijn zienswijze een instemmingsverklaring van [naam 2] heeft overgelegd. Daarnaast verblijft eiser – met instemming van verweerder – gedurende zijn asielprocedure bij haar en hun kinderen. Verder heeft eiser een verklaring van de buurvrouw van zijn partner overgelegd, waarin bevestigd wordt dat eiser zijn partner en dochter regelmatig in Nederland bezocht. Daarnaast heeft eiser een verklaring overgelegd van kennissen, waarin bevestigd wordt dat eiser en zijn partner op [datum] op traditionele wijze zijn gehuwd in [plaats]. Door alleen te stellen dat eiser nog immer niet heeft aangetoond dat hij een duurzame relatie onderhoudt met zijn gestelde partner, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank niet toereikend gemotiveerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame relatie met [naam 2] heeft. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de bewijsmiddelen niet verder mogen gaan dan noodzakelijk is voor de correcte toepassing van de Dublinverordening.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3.46 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder zal opnieuw op de aanvraag moeten beslissen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel