In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoekster], en haar werkgever, Stichting Omniazorg. De werknemer had verzocht om veroordeling van Omniazorg tot betaling van een aanzegvergoeding van € 1.474,35 bruto, omdat zij niet schriftelijk was geïnformeerd over het niet voortzetten van haar tijdelijke arbeidsovereenkomst. De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor de bepaalde tijd van één jaar en eindigde op [xx] 2017. De werknemer stelde dat Omniazorg haar niet tijdig had geïnformeerd, terwijl de werkgever betwistte dat er geen mondelinge mededeling was gedaan over het niet verlengen van de overeenkomst.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werknemer wel degelijk mondeling was geïnformeerd over het niet verlengen van haar arbeidsovereenkomst, en dat er bij haar geen onzekerheid bestond over de afloop van het dienstverband. De rechter oordeelde dat de aanzegplicht, zoals vastgelegd in artikel 7:668 BW, bedoeld is om werknemers zekerheid te bieden, maar dat in dit geval de werknemer al op de hoogte was van de situatie. De kantonrechter concludeerde dat het beroep van de werknemer op de aanzegvergoeding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, en wees het verzoek af. Tevens werd de werknemer veroordeeld in de proceskosten, die door de kantonrechter op nihil werden vastgesteld.