ECLI:NL:RBDHA:2017:13014

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1866
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardige bekering tot de Kerk van de Almachtige God

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiseres, een Chinese vrouw, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank had eerder op 20 februari 2017 het beroep van eiseres ongegrond verklaard, maar na hoger beroep door eiseres heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de zaak terugverwezen naar de rechtbank. Tijdens de zitting op 31 oktober 2017 heeft eiseres haar asielrelaas toegelicht, waarin zij stelde dat zij in 2007 lid was geworden van de Kerk van de Almachtige God, een in China verboden religieuze sekte. Eiseres voerde aan dat zij vanwege haar lidmaatschap in de problemen was gekomen en dat zij een reële vrees had voor vervolging bij terugkeer naar China.

De rechtbank heeft de verklaringen van eiseres over haar bekering en de daaruit voortvloeiende problemen als ongeloofwaardig beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet voldoende overtuigend had verklaard over haar proces van bekering en dat verweerder in redelijkheid had kunnen concluderen dat de gestelde problemen niet aannemelijk waren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet had aangetoond dat zij een gegronde vrees voor vervolging had, noch dat zij risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 495,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen één week na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13481

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.C.J. Letmaath),
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. B. van Beers).

Procesverloop

Bij besluit van 24 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef onder e en h, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000).
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2017. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Bij uitspraak van 20 februari 2017 (AWB 17/1866) heeft de rechtbank Den Haag het beroep ongegrond verklaard.
Naar aanleiding van het door eiseres tegen die uitspraak ingediende hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 2 augustus 2017, ECLI:N:RVS:2017:2112, het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 20 februari 2017 vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Chinese nationaliteit. Eiseres heeft aan haar asielaanvraag – samengevat– ten grondslag gelegd dat zij in september 2007 is benaderd door een lid van de Kerk van de Almachtige God, waarna zij in december 2007 als gelovige tot de kerk is toegetreden. Deze kerk staat in China geregistreerd als een verboden religieuze sekte en lidmaatschap kan als strafbaar worden aanmerkt. In verband met haar lidmaatschap is eiseres in de problemen gekomen. Na een incident op 28 mei 2014 heeft eiseres op 1 april 2015 China verlaten.
2. Verweerder heeft uit het asielrelaas van eiseres de volgende elementen gehaald:
- de identiteit en nationaliteit van eiseres;
- de bekering tot de Kerk van de Almachtige God; en
- de gestelde problemen naar aanleiding van de bekering.
Verweerder acht de gestelde identiteit en nationaliteit van eiseres geloofwaardig. De bekering tot de Kerk van de Almachtige God en de daaruit voortgekomen problemen acht verweerder echter ongeloofwaardig.
3. Eiseres is het hier niet mee eens. Eiseres meent dat zij wel degelijk volledig en consistent heeft verklaard over haar proces van bekering tot de Kerk van de Almachtige God en haar motieven daarvoor. Zij stelt zich daarom op het standpunt dat zij wel geloofwaardig heeft verklaard. Dat verweerder haar tegenwerpt dat zij op sommige onderdelen slechts vaag en summier heeft kunnen verklaren mag haar niet worden aangerekend, omdat het juist verweerder was die eiseres tijdens het gehoor veelvuldig heeft afgekapt. Daarnaast miskent verweerder dat al zou het asielrelaas als ongeloofwaardig worden bestempeld, dit onverlet laat dat eiseres heeft aangetoond dat zij met naam, foto en vermelding van haar lidmaatschap van de Kerk van de Almachtige God in een in Nederland openbaar verschenen krant is verschenen. Nu in de toelichting bij het landenbeleid inzake China is vermeld dat de Chinese veiligheidsdiensten hun landgenoten in het buitenland in de gaten houden en ook weten wie asiel heeft aangevraagd, moet het er dus voor gehouden worden dat de Chinese autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van de lidmaatschap van eiseres van een in China verboden religieuze beweging. Eiseres heeft alleen hierom al een reële vrees voor vervolging dan wel schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) bij terugkeer naar China.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
Uit vaste rechtspraak van de Afdeling (zie onder meer de uitspraak van 24 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA0955), volgt dat de vaste gedragslijn die verweerder toepast bij het onderzoek naar de door een vreemdeling aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde geloofsovertuiging de rechterlijke toets kan doorstaan. Immers verweerder acht van belang de motieven voor en het proces van bekering, de persoonlijke betekenis van de bekering of de geloofsovertuiging voor een vreemdeling en de algemene, basale kennis van de betrokken geloofsleer en geloofspraktijk. Bijzondere waarde moet worden toegekend aan de beantwoording door een vreemdeling van vragen over de motieven voor en het proces van bekering, als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar men overwegend een andere geloofsovertuiging heeft, dan wel waar de eerdere geloofsovertuiging van een vreemdeling de enige maatschappelijk aanvaarde godsdienst of de staatsgodsdienst is en het zich bekeren tot een andere geloofsovertuiging maatschappelijk onacceptabel of strafbaar is.
5.2.
De rechtbank is van oordeel, enigszins terughoudend toetsend, dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiseres tot de Kerk van de Almachtige God ongeloofwaardig moet worden geacht. Daarbij acht de rechtbank het als eerste van belang dat verweerder aan eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij slecht vaag en summier heeft verklaard over haar motieven om zich in 2007 te wenden tot Kerk van de Almachtige God. Eiseres heeft hierover verklaard dat zij in september 2007 in aanraking is gekomen met leden van de Kerk van de Almachtige God en dat deze leden heilige geschriften aan haar hebben voorgelezen, waardoor haar interesse werd gewekt. Op de vraag wat het nu precies was waardoor eiseres werd geraakt, heeft eiseres geantwoord dat zij in eerste instantie pas wilde gaan geloven in God als ze oud zou zijn maar deze gedachte los zou hebben gelaten toen ze hoorde dat Gods werk niet op je wacht. Verweerder heeft deze verklaring in redelijkheid bevreemdend kunnen achten nu het geloven in God geen rationele keuze is die men kan uitstellen tot een bepaald moment in zijn leven. De verklaring van eiseres dat zij als klein kind via haar oma al in aanraking kwam met het christelijk geloof maar dat haar thuissituatie het haar later onmogelijk maakte om zich bezig te houden met religie, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven brengen inzake de geloofwaardigheid van bekering. Het is aan eiseres om haar (proces van) bekering tot de kerk van de Almachtige God aannemelijk te maken. Verweerder mag bij zijn oordeel over de geloofwaardigheid daarvan de weg die eiseres heeft afgelegd om tot een specifieke geloofsovertuiging te komen, betrekken. In dat kader mag verweerder in redelijkheid van eiseres verlangen dat zij gedetailleerd kan verklaren over dat proces en waarom zij op een bepaald moment tot een bepaalde geloofsovertuiging is gekomen. Als eiseres in dat kader dan verklaart dat zij als kind al wel met oma meeging naar de protestants-christelijke kerk maar vanwege haar latere thuissituatie vijftien jaren lang niets meer met religie heeft gedaan, dan kan verweerder dit in redelijkheid weinig overtuigend achten. Ook de door eiseres gegeven verklaring voor de daadwerkelijke aanvaarding van de Almachtige God, namelijk dat de mensheid Gods woord nodig heeft en dat dat zo hoort, heeft verweerder vaag en summier kunnen achten. Deze verklaring getuigt niet van een weloverwogen dieperliggende motivatie om te kiezen voor de Almachtige God. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres over haar proces van bekering onvoldoende overtuigend heeft kunnen verklaren.
5.3.
Dat eiseres uitvoerig over de uitgangspunten van de kerk van de Almachtige God heeft verklaard, heeft verweerder niet tot een ander oordeel hoeven doen leiden. Deze verklaringen doen immers niet af aan de vage en summiere verklaringen ten aanzien van het proces van bekering zoals hiervoor overwogen. Daarnaast heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres weliswaar bepaalde kennis heeft tentoongespreid over de kerk van de Almachtige God maar dat eiseres over andere essentiële kenmerken van de kerk van de Almachtige God niet, weinig of slechts in zeer algemene bewoordingen kan verklaren. Zo weet eiseres bijvoorbeeld niet te vertellen hoe de kerk van de Almachtige God is ontstaan. Op de vraag welk lot anderen staat te wachten, heeft eiseres slechts verklaard dat zij niet voor andere kan spreken. Eiseres heeft daarmee geen antwoord op de vraag gegeven. Tevens heeft verweerder het aan eiser tegen kunnen werpen dat zij geen antwoord heeft willen geven op de vraag wie de Almachtige God is. Van iemand die stelt al tien jaar, al dan niet in onderbroken periodes, afwisselend één tot drie keer per week een huiskerk te bezoeken mag verweerder in redelijkheid meer kennis verlangen. De stelling van eiseres dat zij niet afdoende in staat is gesteld om alles te vertellen tijdens het nader gehoor, volgt de rechtbank niet. Het nader gehoor beslaat zevenenveertig bladzijden en uit het verslag van dit gehoor blijkt dat eiseres haar asielrelaas zeer uitvoerig naar voren heeft kunnen brengen op de essentiële onderdelen. Dat eiseres wellicht nog meer had willen vertellen, maakt het vorenstaande niet anders. De overgelegde verklaring van de Kerk van de Almachtige God van 2 februari 2017, waarin staat vermeld dat eiseres lid is van deze kerk, maakt het vorenstaande niet anders nu hieraan niet de waarde kan worden gehecht die eiseres daaraan gehecht wenst te zien nu deze verklaring op verzoek is opgesteld en niet inzichtelijk is op grond van welke feiten en omstandigheden.
5.4.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bekering van eiseres tot de Kerk van de Almachtige God ongeloofwaardig is. Gelet hierop heeft verweerder de gestelde bekeringsactiviteiten en de daaruit ontstane problemen eveneens ongeloofwaardig kunnen achten. De beroepsgrond ten aanzien van de bekeringsactiviteiten in [plaats] behoeft daarom evenmin verdere bespreking.
5.5.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres evenmin aannemelijk heeft gemaakt een gegronde vrees voor vervolging dan wel een risico op schending van artikel 3 van het EVRM te hebben vanwege de door haar oom in de [krant] van 5 november 2015 geplaatste advertentie. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat zij vanwege de plaatsing van dit artikel in de negatieve belangstelling van de Chinese autoriteiten is komen te staan. Eiseres weet echter niet te vertellen door wie en waarom dit artikel in de krant is geplaatst. Er kan dan ook niet uit worden opgemaakt dat eiseres vanwege de door haar gestelde bekering in haar land van herkomst vervolgd zal worden. Dat uit de toelichting bij het landenbeleid inzake China, neergelegd in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2016/19, is vermeld dat de Chinese veiligheidsdienst in het algemeen in staat en doende is Chinezen in het buitenland te volgen, leidt niet tot een ander oordeel. Ook hieruit blijkt immers niet dat eiseres persoonlijk een reëel en voorzienbaar risico loopt bij terugkeer naar China. Ook het bij de aanvullende gronden van 6 februari 2017 gevoegde emailbericht, waaruit valt op te maken dat de oom van eiseres bij de politie in Nederland melding heeft gemaakt van de vermissing van eiseres, leidt niet tot een ander oordeel. Uit deze politiemelding blijkt immers niet waarom eiseres wordt gezocht. Uit die melding kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat eiseres is bekeerd tot de Kerk van de Almachtige God en dat zij om deze reden vervolgd zal worden in haar land van herkomst.
6. Het beroep is ongegrond.
7. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 augustus 2017, in het dictum onder IV, bepaald dat de rechtbank beslist omtrent de vergoeding van de door de vreemdeling in verband met het hoger beroep gemaakte kosten. De rechtbank ziet, met toepassing van het in de artikelen 49 en 50 van de Wet op de Raad van State in samenhang bezien met artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde, aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn vastgesteld op € 495,-.
8. De rechtbank acht geen aanleiding aanwezig voor een proceskostenveroordeling ter zake de door eiseres gemaakte kosten voor de behandeling van onderhavig beroep.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van het hoger beroep tot een bedrag van € 495,-te betalen aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.