ECLI:NL:RBDHA:2017:13022

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2017
Publicatiedatum
10 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 11337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Angolese vreemdeling met betrekking tot geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Angolese vreemdeling afkomstig uit de enclave Cabinda, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie afgewezen op 12 mei 2017, omdat het asielrelaas van eiser als ongeloofwaardig werd beschouwd. Eiser had verklaard dat hij betrokken was bij de FLEC, een bevrijdingsfront, en dat hij in Angola was opgepakt en gemarteld door het regeringsleger MPLA. Tijdens de zitting op 12 september 2017 heeft eiser zijn verhaal toegelicht, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser niet voldoende onderbouwd waren en dat er geen objectieve bevestiging was van de door hem beschreven gebeurtenissen. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser niet in aanmerking kwam voor toelating op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/11337

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. B. Snoeij),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Jonkman).

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 september 2017. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig I. Hardeman, tolk Portugees.

Overwegingen

1. Eiser heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1980 en de Angolese nationaliteit te hebben. Hij verblijft als vreemdeling in Nederland.
2 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag - samengevat - het volgende aangevoerd. Eiser is afkomstig uit de enclave Cabinda. Eiser heeft activiteiten verricht voor de FLEC (Frente de Libertação do Enclave de Cabinda), het bevrijdingsfront voor de regio Cabinda. Hij was informant voor de FLEC-FLAC (Forcas Armadas Cabindenses), de gewapende tak van de FLEC. Hij gaf daarbij informatie door over de troepenbewegingen van de soldaten van de MPLA (de regerende partij in Angola) en verspreidde pamfletten gericht tegen de MPLA. In de nacht van 18 op 19 augustus 2015 is eiser opgepakt door de MPLA nadat deze zijn dorp hadden aangevallen, waarbij ze hem, zijn vader en zijn moeder zwaar mishandeld hebben. Eiser werd meegenomen naar een soort basis en is gemarteld maar slaagde er later in te ontsnappen de bush omdat de basis werd aangevallen. Daarop heeft eiser Angola via de DRC verlaten.
2 Verweerder heeft vastgesteld dat het asielrelaas is opgebouwd uit de volgende relevante elementen:
- De herkomst van eiser uit Cabinda, Angola;
- Eisers betrokkenheid bij en activiteiten voor de FLEC en zijn in verband daarmee ondervonden problemen.
Op grond van een uitgevoerde taalanalyse wordt eiser door verweerder gevolgd in zijn herkomst uit Cabinda. De overige elementen worden door verweerder niet geloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat in openbare bronnen geen bevestiging is te vinden van gewelddadige incidenten in de regio halverwege augustus 2015. Uit deze bronnen komt naar voren dat de situatie in Cabinda in die periode juist rustiger was geworden en na februari 2016 wellicht is verslechterd. Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn gestelde betrokkenheid bij de FLEC vragen oproepen, dat eiser over de aanval op zijn dorp en de mishandelingen daarna tegenstrijdig heeft verklaard, dat het ontsnappingsverhaal van eiser ongeloofwaardig is, dat eiser erg vaag heeft verklaard over zijn reis van Angola naar Nederland en dat eiser zichzelf tegenspreekt met betrekking tot het behoren tot de FLEC. Tot slot heeft verweerder relevant geacht dat eiser twee belangrijke details over de vlag van de FLEC niet juist heeft benoemd. De verklaringen van eiser over zijn betrokkenheid bij de FLEC en daaruit voortvloeiende problemen worden vanwege het voorgaande niet geloofwaardig geacht door verweerder.
3 Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000.
4 De rechtbank overweegt het volgende.
Zoals de Afdeling in haar uitspraak van 13 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:890, heeft overwogen, heeft verweerder beslissingsruimte waar het gaat om de beoordeling van niet-gestaafde verklaringen van een vreemdeling.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat gezien de aard en omvang van de door eiser beschreven gebeurtenissen, waarbij - volgens zijn verklaringen - op 17 augustus 2015 een militaire colonne van het (MPLA-)regeringsleger door de FLEC is aangevallen; in de nacht van 18 op 19 augustus 2015 vervolgens door het leger een vergeldingsactie tegen het dorp van eiser heeft plaatsgevonden, waarbij inwoners zijn mishandeld en verkracht en huizen in brand zijn gestoken, en waarbij ze eiser hebben gearresteerd; de FLEC op zijn beurt de militaire basis van de MPLA waar eiser op dat moment werd vastgehouden, heeft aangevallen, verwacht had mogen worden dat deze gebeurtenissen op enigerlei wijze hun bevestiging zouden vinden in openbare bronnen. Dit klemt temeer nu uit de openbare bronnen juist het beeld naar voren komt dat er vanaf begin 2015 tot februari 2016 geen sprake leek van guerrilla-activiteiten van de FLEC en/of militaire confrontaties met het regeringsleger in Cabinda.
Gezien het gegeven dat eiser dit niet heeft bestreden door te wijzen op andere openbare bronnen, dan wel andere informatie uit objectieve bron, is het aan eiser om desondanks de door hem beschreven gebeurtenissen op enigerlei wijze aannemelijk te maken.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers hierin niet is geslaagd omdat zijn persoonlijke relaas daartoe teveel ongerijmdheden en ongeloofwaardigheden bevat. Daarbij heeft verweerder mogen vinden dat de verklaringen van eiser over het lidmaatschapspasje van de FLEC vragen oproepen. Specifiek heeft verweerder ongerijmd mogen vinden dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij een lidmaatschapspas van de FLEC in zijn woning had op het moment dat de MPLA binnenviel, terwijl hij anderzijds zelf verklaarde dat hij zijn lidmaatschapspasje nooit thuis bewaarde omdat dat gevaarlijk was en er regelmatig patrouilles waren. De enkele verklaring van eiser dat er die avond een bijeenkomst was gepland van de FLEC en dat eiser daarom zijn pasje had opgehaald uit de bush en bij zich had, is onvoldoende om de ongerijmdheid te verklaren. Daarbij heeft verweerder mogen vinden dat de gestelde gang van zaken op een grote mate van toeval berust. Voorts heeft verweerder opmerkelijk mogen vinden dat de FLEC lidmaatschapspasjes met naam en foto verstrekt, terwijl het volgens eiser erg gevaarlijk is om met de FLEC te worden geassocieerd. Voorts heeft verweerder erg onwaarschijnlijk en fysiek onmogelijk mogen vinden dat eiser, na de door hem omschreven ernstige mishandelingen en martelingen met diverse verwondingen tot gevolg, erin is geslaagd bij de aanval door de FLEC op de militaire basis van de MPLA uit een kuil te ontsnappen en vervolgens zich 8 à 9 uur in het donker lopend heeft begeven naar een plek waar hij hulp kon krijgen van andere FLEC-leden. Dit temeer, nu niet valt in te zien waarom eiser er op het moment van de aanval door FLEC op het kamp, niet voor heeft gekozen zich direct voor bescherming tot de aanvallers te wenden, die volgens hem immers van de gewapende tak van de FLEC waren. De enkele verklaring van eiser in beroep dat het in het donker moeilijk te zien is wie vriend is en wie vijand of waar zij zich bevinden, overtuigt niet. Voorts heeft verweerder van eiser mogen verwachten dat hij – na gesteld lidmaatschap van de FLEC gedurende vijftien jaar – de kleuren van de vlag van FLEC foutloos kan beschrijven. Tenslotte heeft verweerder mogen vinden dat eiser onduidelijk en vaag heeft verklaard over zijn uitreis uit Angola en zijn uiteindelijke reis naar Nederland, ook al is het zoals eiser heeft gesteld de eerste keer dat hij zijn land heeft verlaten, temeer nu eiser vanaf zijn vlucht uit het militaire kamp niet over enige eigen documenten beschikte.
5 Reeds gelet op het vorenstaande heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank dan ook kunnen concluderen tot ongeloofwaardigheid van het asielrelaas. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De aanvraag is terecht afgewezen.
6 Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in Angola, en in de provincie Cabinda in het bijzonder, geen sprake is van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, onderdeel 3, van de Vw 2000.
7 Het beroep is ongegrond.
8 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 november 2017.

Rechtmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).