ECLI:NL:RBDHA:2017:13067

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2017
Publicatiedatum
13 november 2017
Zaaknummer
NL17.10807
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, van Guinese nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 7 november 2017 is eiser niet verschenen, maar de verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank overweegt dat de Italiaanse autoriteiten op 13 juni 2017 zijn verzocht om eiser over te nemen, maar niet tijdig hebben gereageerd. Dit werd gelijkgesteld aan de aanvaarding van het overnameverzoek. Eiser betoogde dat Italië niet in staat zou zijn om zijn asielaanvraag adequaat te behandelen, maar de rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat betekent dat verweerder ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat er sprake is van systeemgebreken in de Italiaanse asielprocedure die zouden leiden tot een strijdige behandeling met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, die bevestigen dat de situatie in Italië voor Dublinclaimanten niet van dien aard is dat er strijdigheid met het EVRM moet worden aangenomen. Eiser heeft ook niet aangetoond dat hij als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt, en zijn beroep is ongegrond verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.10807

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de minister van Veiligheid en Justitie, thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Groenendijk).

Procesverloop

Bij besluit van 13 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.10808, plaatsgevonden op 7 november 2017. Eiser noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guinese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1985.Hij heeft op 12 mei 2017 een asielverzoek ingediend. Verweerder heeft het asielverzoek van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw, omdat Italië verantwoordelijk wordt geacht voor de behandeling van de aanvraag.
2. Verweerder heeft op 13 juni 2017 de Italiaanse autoriteiten verzocht eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben hierop niet tijdig gereageerd. Op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening staat dit gelijk met het aanvaarden van het overnameverzoek.
3. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat verweerder er op grond van het fictieve claimakkoord niet van uit mag gaan dat Italië zijn asielaanvraag in behandeling zal nemen. Dit standpunt slaagt niet. De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 22, zevende lid, van de Dublinverordening het niet tijdig beantwoorden van een claimverzoek gelijk staat met aanvaarding van het claimverzoek. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat de autoriteiten van Italië met het fictieve claimakkoord hebben gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Mocht het asielverzoek van eiser in Italië al zijn afgewezen, dan leidt dit niet tot een ander oordeel. Uit artikel 19, derde lid, van de Dublinverordening, volgt immers dat de garantie van de verantwoordelijke lidstaat om het asielverzoek in behandeling te nemen ook omvat dat die lidstaat de nodige maatregelen neemt en ten uitvoer legt om ervoor te zorgen dat de vreemdeling wiens verzoek om internationale bescherming is afgewezen die lidstaat verlaat.
4. Eiser betoogt dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen die zodanig zijn dat overdracht leidt tot een met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (het EVRM) strijdige behandeling. Eiser verwijst in dit kader naar een groot aantal rapporten van verschillende organisaties uit 2014, 2015 en 2016 en daarnaast op het rapport ‘Is mutual trust enough? The situation of persons with special reception needs upon return to Italy.’ van de Danish Refugee Council en de Swiss Refugee Council van 9 februari 2017.
4.1.
Uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat Italië de verdragsverplichtingen zal nakomen en dat het aan eiser is aannemelijk te maken dat dit anders is.
4.2.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Uit de rapporten kan niet worden afgeleid dat in Italië sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) geoordeeld dat de situatie in Italië voor Dublinclaimanten niet van dien aard is dat er strijdigheid met artikel 3 van het EVRM moet worden aangenomen. In het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 13 september 2016, F.M. en anderen tegen Denemarken, nr. 20159/16, is voorts bevestigd dat de structuur van de algehele omstandigheden in het Italiaanse opvangsysteem niet zodanig is dat overdacht aan dit land zonder meer leidt tot een met artikel 3 van het EVRM strijdige situatie. De oude rapporten waarop eiser een beroep doet zijn bij de totstandkoming van de jurisprudentie van de Afdeling betrokken en de recente rapporten schetsten geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië dan de situatie die is beoordeeld in de voormelde rechtspraak. De in de rapporten vermelde problemen die kunnen worden ondervonden bij de toegang tot de opvang, zijn niet dusdanig dat deze aan de overdracht aan Italië van Dublinterugkeerders in de weg zouden moeten staan.
4.3.
Voor zover eiser meent dat de Italiaanse asielprocedure en opvangvoorzieningen gebreken kennen, ligt het op zijn weg om hierover te klagen bij de Italiaanse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat deze hem niet zouden kunnen of willen helpen. Het betoog van eiser faalt.
5. Het persoonlijk relaas van eiser biedt naar het oordeel van de rechtbank evenmin aanknopingspunten voor het oordeel dat de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet. Over het betoog dat eiser als kwetsbaar persoon moet worden aangemerkt overweegt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in zijn geval sprake is van een bijzondere kwetsbaarheid als bedoeld in het arrest Tarakhel. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat eiser een operatie (aan zijn galblaas) zou moeten ondergaan onvoldoende is om als kwetsbaar persoon te worden aangemerkt. Verweerder heeft hierover terecht opgemerkt dat niet is gebleken dat Nederland dient te worden beschouwd als meest aangewezen land om deze operatie te ondergaan. Evenmin is gebleken dat de medische behandeling die eiser nodig zou hebben, niet voorhanden is in Italië. Er zijn door eiser geen, met documenten, onderbouwde omstandigheden gesteld waaruit zou kunnen volgen dat sprake is van zodanig ernstige problemen dat eiser aangewezen is op speciale opvangvoorzieningen in Italië.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Bijvank, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel