Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling (WSNP) van de verzoeker. De rechtbank had eerder op 1 november 2016 de schuldsaneringsregeling beëindigd, wat door het gerechtshof Den Haag op 10 januari 2017 is bekrachtigd. De verzoeker heeft op 7 februari 2017 een verzoekschrift ingediend tot eigen faillietverklaring, waarin hij aangaf geen bezittingen te hebben en dat faillissement de enige oplossing voor zijn schulden zou zijn. Tijdens de behandeling in raadkamer heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen baten zijn om te verdelen onder de schuldeisers, wat een vereiste is voor het uitspreken van een faillissement.
De rechtbank heeft overwogen dat het doel van een faillissement is om het vermogen van de schuldenaar te vereffenen door een curator ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers. Aangezien de verzoeker niet kon aangeven hoe het salaris van de curator zou kunnen worden voldaan in het geval van faillietverklaring, en er geen baten te verwachten zijn, concludeerde de rechtbank dat de verzoeker geen tot verhaal strekkend vermogen heeft. De rechtbank oordeelde dat de curator belang heeft verschoond te blijven van niet-verhaalbare kosten, zoals zijn salaris, en dat de verzoeker misbruik maakt van zijn bevoegdheid door een faillissement aan te vragen zonder dat daar een reële basis voor is.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot faillietverklaring afgewezen, met de overweging dat de verzoeker in redelijkheid niet tot het aanvragen van zijn faillissement had kunnen komen. De beslissing werd gegeven door mr. R. Cats en uitgesproken in tegenwoordigheid van R. Becker, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen acht dagen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Den Haag, uitsluitend via een advocaat.