Overwegingen
1. Eiser is van Egyptische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Eiser heeft op 14 april 2010 een asielaanvraag ingediend. Eiser heeft toen het volgende relaas verteld. Eiser is christen en komt uit een christelijke familie. Eiser woonde in Elminia. Hij was bevriend met twee broers, [naam] en [naam]. Zij toonden interesse in het christendom. Uiteindelijk zijn deze broers bekeerd en gedoopt. De broers zijn echter na de doop verdwenen en sindsdien heeft eiser problemen gekregen met [naam], hun oudste broer. Er was sprake van bedreiging en mishandeling. Eisers apotheek is in brand gestoken. Ook kreeg eiser problemen met Jamaa Islamia. Vervolgens heeft eiser van 2007 tot 2010 in de Verenigde Arabische Emiraten verbleven.
2. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 14 november 2011 afgewezen. Verweerder achtte het relaas van eiser geloofwaardig, maar vond het relaas onvoldoende zwaarwegend voor inwilliging van de asielaanvraag. Deze rechtbank heeft bij uitspraak van 5 juli 2012, met nummer AWB 11/36041, het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 29 juli 2013, met nummer 201207568/1/V2, dit oordeel is bevestigd.
3. Op 28 juni 2016 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij heeft hieraan ten grondslag gelegd dat zijn problemen, zoals in de eerste asielprocedure naar voren zijn gebracht, nog steeds actueel zijn en dat twee van zijn broers nog steeds vanwege eiser in Egypte worden bedreigd, onder andere door [naam] en [naam]. Om deze reden zouden zij meermalen hebben moeten verhuizen naar andere plaatsen. Voorts heeft eiser verklaard dat de geuite bedreigingen richting zijn broer [broer], sinds begin 2016 erger zijn
geworden en dat leden van de islamitische groepering tegen hem zouden hebben gezegd dat zij een van zijn kinderen zouden ontvoeren als hij niet zou zeggen waar eiser verblijft. Voorts heeft eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat de situatie van christenen in Egypte na zijn vertrek uit zijn land verergerd is, dat de gewelddadigheden jegens christenen toegenomen zijn en dat de Egyptische autoriteiten niets hebben gedaan om christenen te beschermen.
4. In het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag met toepassing van artikel 31, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), als kennelijk ongegrond afgewezen. Verweerder acht het nieuwe asielrelaas, de gestelde latere gebeurtenissen, ongeloofwaardig. Voor wat betreft de problemen die eiser als christen zou kunnen ondervinden bij terugkeer, acht verweerder een vluchtalternatief aanwezig. Eisers verklaringen zijn kennelijk inconsequent en tegenstrijdig en daarom is de aanvraag kennelijk ongegrond, aldus verweerder.
5. Wat eiser in beroep heeft aangevoerd, wordt hierna bij de beoordeling betrokken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
de geloofwaardigheid van het relaas
6. Allereerst moet, gelet op de beroepsgronden, worden beoordeeld of verweerder niet ten onrechte de bij de opvolgende aanvraag gestelde latere gebeurtenissen ongeloofwaardig heeft geacht.
7. Verweerder heeft zijn standpunt als volgt gemotiveerd.
- Eiser heeft in de eerste asielprocedure verklaard dat hij de broers [naam] en [naam] had bekeerd en dat hij om die reden problemen kreeg met de oudere broer [naam].
Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag heeft eiser echter verklaard dat [naam] en [naam] wraak willen nemen op eiser, nu zij hem beschouwen als de belangrijkste persoon die betrokken is geweest bij de bekering van hun broer [naam]. Verweerder acht deze verklaringen tegenstrijdig. Aan de correcties en aanvullingen op dit punt – dat [naam] inderdaad eerder was bekeerd tot het christendom, maar daarvan was teruggekomen – gaat verweerder voorbij. Eiser heeft immers desgevraagd tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaard dat hij in de eerste procedure niet heeft gezegd dat hij [naam] en [naam] had bekeerd, maar dat hij problemen had met [naam] en [naam].
- Verder heeft eiser ongerijmde verklaringen afgelegd over het moment dat de bedreigingen tegen zijn broers zouden zijn begonnen. Eiser heeft tijdens zijn eerdere procedure
verklaard dat hij op 13 december 2007 Egypte heeft verlaten. Reeds kort daarna zou [naam] al bij een vriend in de Verenigde Arabische Emiraten naar de verblijfsplaats van betrokkene hebben geïnformeerd, nu hij op zoek was naar eiser om wraak te nemen. Desalniettemin zouden de bedreigingen tegen de broers van eiser pas enkele jaren later zijn begonnen, namelijk in 2011 of 2012. Niet valt in te zien dat de gebroeders [naam] enkele jaren de tijd nemen om de broers van eiser voor het eerst te benaderen, temeer nu is gebleken dat de gebroeders [naam] al sinds het vertrek van eiser uit Egypte naar hem op zoek zijn en
zij op de hoogte zouden zijn geweest van de vele contacten tussen eiser en zijn broers in Egypte. Eiser heeft daarvoor geen bevredigende verklaring gegeven. Om die reden kan evenmin geloof worden gehecht aan de verklaringen van eiser over de dreigementen aan het adres van zijn beide broers. Bovendien wekt het bevreemding dat de gebroeders [naam] en een islamitische groepering bijna tien jaar na dato nog steeds actief naar eiser en zijn broers op zoek zouden zijn. Dat in deze periode andere familieleden van eiser die nog wel in Elminia verblijven, nooit door gebroeders [naam] en de islamitische groepering zijn benaderd, wekt eens te meer bevreemding.
- Ten aanzien van de bij zienswijze overgelegde vertalingen van twee brieven van de advocaat van de broers van eiser, merkt verweerder het volgende op. De vertalingen zijn niet afkomstig van een beëdigd vertaler, zodat aan de inhoud van de vertaling niet de gewenste waarde kan worden gehecht. Als er toch van uit moet worden gegaan dat de vertaling juist is, wijst verweerder erop dat eiser steeds heeft verklaard dat zijn broers [broer] en [broer 3] werden bedreigd en de andere broers en zus niet.
Opmerkelijk genoeg heeft één van de twee verklaringen betrekking op [broer 2], de broer van eiser die niet werd bedreigd. Evenmin heeft eiser eerder melding gemaakt van een poging tot ontvoering van de zoon van [broer 2] en van een aanval met steekwapens op het huis van broer [broer]. Gelet daarop wordt de inhoud van de overgelegde vertalingen reeds op voorhand ongeloofwaardig geacht. Er is dan ook geen enkele reden om de originele verklaringen op echtheid te laten onderzoeken.
8. De rechtbank acht de hiervoor weergeven motivering van verweerder toereikend. Eiser heeft geen bevredigende uitleg gegeven voor de tegenstrijdige verklaringen met betrekking tot de broer(s) [naam] die hem hebben bedreigd. De uitleg die wordt gegeven bij de correcties en aanvullingen, is niet te rijmen met de expliciete verklaring van eiser tijdens het gehoor opvolgende aanvraag dat hij ook in de eerste asielprocedure al had verklaard dat hij problemen had met de twee broers [naam] en [naam]. Verder wordt verweerder gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet heeft kunnen uitleggen waarom de bedreigingen tegen zijn eigen broers pas in 2011 of 2012 zijn begonnen. Eiser heeft evenmin antwoord kunnen geven op de vraag hoe het kan dat de bij zienswijze overgelegde verklaringen van een advocaat niet overeenkomen met wat eiser zelf heeft verklaard. Eiser heeft in beroep een vertaling overgelegd van een verklaring van het openbaar ministerie, waarin wordt bevestigd dat [broer 2] een klacht heeft ingediend tegen, onder andere, [naam], wegens poging tot ontvoering van zijn zoon, om hem te dwingen om de verblijfsplaats van eiser bekend te maken. Dit document kan niet leiden tot een ander oordeel. Daarmee is immers nog steeds geen antwoord gegeven op de vraag waarom de bedreigingen tegen de broers van eiser pas in 2011 of 2012 zijn begonnen en hoe het kan dat eiser niet eerder heeft verteld dat ook zijn broer [broer 2] zou zijn bedreigd. Ook de stelling van eiser in beroep dat eisers relaas in lijn is met het ambtsbericht - bedoeld is: het thematisch ambtsbericht over de positie van christenen in Egypte van de minister van Buitenlandse Zaken van 2012 - kan geen doel treffen. Algemene informatie over de moeilijke situatie voor christenen in Egypte kan immers het ongeloofwaardig geachte individuele relaas van eiser niet alsnog geloofwaardig maken.
9. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder niet ten onrechte de bij de opvolgende aanvraag gestelde latere gebeurtenissen ongeloofwaardig heeft geacht.
de positie van christenen in Egypte
10. De rechtbank overweegt allereerst dat verweerder tijdens de zitting heeft beaamd dat hij, anders dan tijdens de eerdere asielprocedure van eiser, nu het standpunt inneemt dat van christenen niet kan worden gevergd dat zij de bescherming van de overheid inroepen wanneer zij problemen hebben te duchten van islamitische groepen. Om die reden, zo bevestigde verweerder ter zitting, is de opvolgende aanvraag van eiser ook niet afgewezen vanwege het ontbreken van nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft in het voornemen dat vooraf is gegaan aan het bestreden besluit, het standpunt ingenomen dat eiser zich kan onttrekken aan de mogelijke problemen met [naam] in de plaats Elminia, door zich elders in Egypte te vestigen. Verweerder heeft hiertoe verwezen naar het hiervoor aangehaalde thematisch ambtsbericht uit 2012 en naar het rapport "Country Information and Guidance Egypt: Christians" van het United Kingdom Home Office van 14 juli 2014. Bij zienswijze heeft eiser betoogd dat hij zich niet kan onttrekken aan het geweld dat zijn familie en hijzelf hebben ondervonden, door zich elders in Egypte te vestigen, hoewel
zowel hijzelf alsook zijn broers dat meerdere malen hebben geprobeerd. In het bestreden besluit wijst verweerder erop dat de gestelde problemen van eisers broers niet geloofwaardig zijn geacht. In de beroepsgronden is eiser niet meer teruggekomen op het door verweerder tegengeworpen vluchtalternatief. Voorzover toch moet worden aangenomen dat eiser, door in beroep te verwijzen naar zijn eerder ingenomen standpunten, is gebleven bij de betwisting dat een vluchtalternatief kan worden tegengeworpen, kan dit betoog geen doel treffen. Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat zijn broers zich al aan de problemen hebben proberen te onttrekken door zich elders in Egypte te vestigen, maar dat dit niet is gelukt. Ze komen toch achter hen aan, aldus eiser. Eiser verwacht daarom vroeg of laat ‘gevonden’ te worden. Overwogen wordt dat verweerder de problemen van de broers van eiser – zoals hiervoor al is overwogen – niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Dat zij zich vergeefs elders hebben gevestigd is dan ook eveneens ongeloofwaardig te achten. De stelling, bij zienswijze ingenomen, dat eiser zich ook zelf vergeefs elders in Egypte heeft proberen te vestigen, mist grondslag in zijn relaas. De stelling van eiser dat hij vroeg of laat zelf ‘gevonden’ zal worden, mist onderbouwing. Verweerder heeft daarom terecht een vluchtalternatief aan eiser tegengeworpen.
11. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat de situatie voor christenen in Egypte is verslechterd, zoals blijkt uit voormeld thematisch ambtsbericht uit 2012. Eiser betoogt, onder verwijzing naar de vele in dit ambtsbericht genoemde incidenten waarbij christenen zijn betrokken, dat verweerder ten onrechte geen speciaal landgebonden beleid voor mensen zoals eiser – de rechtbank begrijpt: christenen – heeft geformuleerd. De rechtbank beschouwt dit standpunt van eiser als een beroep op asielrechtelijke bescherming wegens het behoren tot de groep van christenen. Overwogen wordt dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom hij niet, indien hij problemen ondervindt of verwacht te ondervinden als christen
- al dan niet door toedoen van [naam] - , uit kan wijken naar andere plaatsen in Egypte.
Uit de twee hiervoor genoemde door verweerder aangehaalde bronnen van landeninformatie, waaronder het ambtsbericht uit 2012, kan worden afgeleid dat christenen zich in het algemeen aan dreigend geweld of mensenrechtenschendingen kunnen onttrekken door zich elders in Egypte – in grote steden – te vestigen. In de gestelde verslechtering van de positie van christenen in Egypte heeft verweerder dan ook naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om eiser in aanmerking te laten komen voor een asielvergunning. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de rechtspraak van de Afdeling, waaronder de uitspraak van 12 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1379. 12. Eiser heeft geen separate gronden aangevoerd tegen het aanmerken van de aanvraag als kennelijk ongegrond. De slotsom is dat de aanvraag terecht is afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.