ECLI:NL:RBDHA:2017:13227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 oktober 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
NL17.8877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Soedanese nationaliteit en Dublin-overdracht naar Italië

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had op 15 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, uit Eurodac-onderzoek bleek dat de eiser op 28 mei 2017 de buitengrens van de EU op illegale wijze had overschreden via Italië. De Nederlandse autoriteiten hebben daarom op 17 juli 2017 de Italiaanse autoriteiten verzocht om de eiser over te nemen op basis van de Dublinverordening. Italië stemde hiermee in op 24 augustus 2017. De minister van Veiligheid en Justitie heeft vervolgens de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft gereageerd op de uitnodiging om ter zitting te verschijnen, waardoor het onderzoek is gesloten. De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Italië onevenredig zou zijn.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.8877

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Tamer),
en

de minister van Veiligheid en Justitie (en diens voorganger), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 15 september 2017 (het bestreden besluit).
Bij brief van 26 september 2017 heeft de rechtbank partijen laten weten dat het onderzoek ter zitting achterwege wordt gelaten, tenzij één van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Partijen is tot uiterlijk 29 september 2017 geboden om op deze brief te reageren. Daarbij is vermeld dat indien de rechtbank niet binnen deze gestelde termijn een reactie ontvangt, zij het onderzoek sluit en uitspraak doet. Partijen hebben niet gereageerd op de brief van 29 september 2017.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en van Soedanese nationaliteit. Op 15 juni 2017 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 28 mei 2017 de buitengrens van de lidstaten die gebonden zijn aan de Verordening (EU) nr. 603/2013 (de Eurodac-
verordening) op illegale wijze heeft overschreden via Italië. Verweerder heeft daarom op 17 juli 2017 de autoriteiten van Italië gevraagd om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening). De Italiaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 24 augustus 2017. Verweerder heeft vervolgens bij het bestreden besluit de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Ingevolge artikel 30, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw niet in behandeling genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
5. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, voor zover thans van belang, kan in afwijking van artikel 3, eerste lid, van de Dublinverordening, een lidstaat besluiten een bij hem ingediend verzoek om internationale bescherming van een onderdaan van een derde land of een staatloze te behandelen, ook al is hij daartoe op grond van de in deze verordening neergelegde criteria niet verplicht.
6. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Hierin is eiser niet geslaagd.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er in Italië geen sprake is van ernstige aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 10 augustus 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2278) waaruit volgt dat ten aanzien van Italië in het algemeen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:73) volgt dat het rapport van de Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 15 augustus 2016 geen aanleiding is om niet meer van dat beginsel uit te gaan. Naar het oordeel van de rechtbank schetst de informatie in de door eiser aangehaalde rapporten, voor zover deze niet reeds in de hiervoor genoemde uitspraken zijn betrokken, geen wezenlijk ander beeld van de situatie in Italië. De recente rapporten van de SFH en het Country Report Italy van februari 2017 van de Asylum Information Database (AIDA) bevestigen dat sprake is van tekortkomingen, maar bieden onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van ernstige structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Italië op grond waarvan niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.
8. Ook overigens heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om de behandeling van het asielverzoek op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken, omdat niet gebleken is van bijzondere, individuele omstandigheden die maken dat overdracht van eiser aan Italië van een onevenredige hardheid getuigt.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel