ECLI:NL:RBDHA:2017:13227
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van Soedanese nationaliteit en Dublin-overdracht naar Italië
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Soedanese nationaliteit. De eiser had op 15 juni 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Echter, uit Eurodac-onderzoek bleek dat de eiser op 28 mei 2017 de buitengrens van de EU op illegale wijze had overschreden via Italië. De Nederlandse autoriteiten hebben daarom op 17 juli 2017 de Italiaanse autoriteiten verzocht om de eiser over te nemen op basis van de Dublinverordening. Italië stemde hiermee in op 24 augustus 2017. De minister van Veiligheid en Justitie heeft vervolgens de aanvraag van de eiser niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de asielaanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet heeft gereageerd op de uitnodiging om ter zitting te verschijnen, waardoor het onderzoek is gesloten. De rechtbank overweegt dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat de eiser niet heeft aangetoond dat er ernstige tekortkomingen zijn in de Italiaanse asielprocedure. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaruit blijkt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die maken dat de overdracht aan Italië onevenredig zou zijn.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.