ECLI:NL:RBDHA:2017:13246

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
15 november 2017
Zaaknummer
17 / 10243
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationaal privaatrechtelijk huwelijk en verblijfsvergunning in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de rechtsgeldigheid van een huwelijk en de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres, die een aanvraag voor een mvv had ingediend om zich bij haar echtgenoot te voegen, betwistte de afwijzing van haar aanvraag door de Staatssecretaris. De kern van het geschil was of het huwelijk van eiseres op de datum van binnenkomst van haar echtgenoot in Nederland, 16 september 2015, als rechtsgeldig kon worden aangemerkt volgens het internationaal privaatrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk van eiseres en haar echtgenoot op 1 maart 2015 door een religieuze rechtbank in Syrië was voltrokken. Volgens artikel 10:31 van het Burgerlijk Wetboek wordt een buiten Nederland gesloten huwelijk erkend als het huwelijk volgens het recht van de staat waar het is gesloten rechtsgeldig is. De rechtbank oordeelde dat de documenten die door eiseres waren overgelegd, authentiek waren en dat het huwelijk op 1 maart 2015 als rechtsgeldig moest worden erkend. Dit betekende dat eiseres en haar echtgenoot op het moment van de binnenkomst van de echtgenoot in Nederland al gehuwd waren.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en oordeelde dat de aanvraag van eiseres voor een mvv ten onrechte was afgewezen. De rechtbank gaf de Staatssecretaris de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB/17/10243

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en
de
Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, thans: de
Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. M.F.M. Saive).

Procesverloop

Bij besluit van 16 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2017 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017. Eiseres is niet verschenen. Zij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De referent,
[referent] , is wel verschenen. Als tolk is verschenen F. Kanaan. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende, niet betwiste, feiten en omstandigheden. [referent] , verder te noemen: referent, is geboren op [geboortedag] . Referent is op
16 september 2015 Nederland ingereisd. Bij besluit van 26 januari 2016 is aan referent een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 28, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
2. Referent heeft op 4 februari 2016 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een mvv in het kader van nareis asiel voor zijn echtgenote [eiseres] , geboren op
[geboortedag] 1992. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar gezinsband met referent een huwelijksakte overgelegd, die is opgemaakt door de Syrische Arabische Republiek. In deze akte staat vermeld dat het huwelijk is voltrokken door de religieuze rechtbank te Al Mliha. Als huwelijksdatum wordt vermeld 1 maart 2015. Voorts wordt in de akte vermeld dat het huwelijk is opgenomen in het register te Mliha op 29 oktober 2015. Eiseres heeft tevens een uittreksel uit het (bevolkings)register voor Arabische Palestijnen overgelegd. Hierin staan eiseres en referent als echtgenote en echtgenoot van elkaar vermeld. Uit onderzoek van Bureau Documenten van 9 augustus 2016 blijkt dat de overgelegde documenten als echt zijn aangemerkt.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de aanvraag voor een mvv afgewezen. Verweerder heeft deze afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd en het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er geen sprake was van een internationaal privaatrechtelijk rechtsgeldig huwelijk tussen eiseres en referent op het moment van binnenkomst van referent in Nederland, aldus verweerder. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft verweerder erop gewezen dat referent er onduidelijk is geweest over de datum van het huwelijk. Zo heeft hij bij zijn aankomst in Nederland op 16 september 2015 aangegeven niet gehuwd te zijn. Later gaf hij aan wel gehuwd te zijn. Over de gestelde huwelijksdatum op
1 maart 2015 heeft referent verklaard dat deze verzonnen is. Verweerder gaat daarom uit van de overgelegde officiële huwelijksakte, waaruit volgens verweerder blijkt dat het huwelijk op 29 oktober 2015 is opgenomen in de burgerlijke stand. Dit is na de datum van aankomst van referent in Nederland. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een duurzame en exclusieve (partner)relatie tussen eiseres en referent.
4. Eiseres kan zich hier niet in vinden. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat verweerder eiseres ten onrechte niet heeft gehoord. Voorts zijn de verklaringen van referent niet verwarrend. Eiseres en referent hebben bovendien in grote lijnen consistent verklaard. Daarbij komt dat eiseres bij de Nederlandse ambassade niet middels een tolk is gehoord, maar door een medewerker in het Engels. Verweerder is voorts ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat wel sprake is van een internationaal rechtsgeldig huwelijk op 1 maart 2015, zodat eiseres en referent op datum van referents inreis in Nederland al gehuwd waren.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge het vierde lid van artikel 29, van de Vw 2000 kan - voor zover hier relevant - de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, van de Vw 2000, worden verleend aan de echtgenoot dan wel de vreemdeling die als partner van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling, die slechts niet uiterlijk binnen drie maanden is nagereisd nadat aan de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, van de Vw 2000 is verleend, indien binnen die drie maanden door of ten behoeve van de echtgenoot dan wel de vreemdeling die als partner van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf is aangevraagd.
7. Volgens paragraaf C1/4.4.6, van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) moet de vreemdeling die een beroep doet op artikel 29, tweede lid, Vw 2000 of het gezinslid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, de gestelde familierelatie aantonen door het overleggen van documenten.
8. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in het geschil is dat eiseres authentieke documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van haar gezinsband met referent. Partijen verschillen wel van mening over de vraag of uit deze documenten volgt dat eiseres en referent op 1 maart 2015 een internationaal privaatrechtelijk rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, of dat hun huwelijk pas op 29 oktober 2015 als zodanig kan worden aangemerkt vanwege de toen gedane inschrijving van het huwelijk in het daarvoor bestemde registers.
9. De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 10:31, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) een buiten Nederland gesloten huwelijk als rechtsgeldig wordt erkend, indien dit huwelijk ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden aldaar rechtsgeldig is. Naar het oordeel van de rechtbank brengt deze bepaling met zich dat voor de vraag op welke datum eiseres en referent een (volgens internationaal privaatrecht) rechtsgeldig huwelijk zijn aangegaan, bepalend is op welke datum dit huwelijk volgens het Syrische recht als rechtsgeldig wordt aangemerkt.
10. In het Thematisch ambtsbericht documenten in Syrië van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 22 juni 2017 staat - voor zover van belang - hieromtrent op pagina 18 het volgende vermeld. “Binnen de Syrische praktijk van islamitische huwelijksregistratie bestaan de volgende soorten aktes:
1. Aktes die worden opgemaakt bij shariarechtbanken {…} en die kunnen worden gebruikt om het huwelijk bij de burgerlijke stand te laten registreren {…}
2. {…}
Om een traditioneel of religieus huwelijk bij een shariarechtbank bekrachtigd te krijgt dient het paar officieel een getekend document van de plaatselijke burgemeester te overleggen, waarin staat vermeld dat er een traditioneel huwelijk heeft plaatsgevonden. Een andere mogelijkheid is dat het stel een religieus huwelijkscontract {…} overlegt. {…}”.
Op pagina 19 staat nog vermeld: “voor de Syrische autoriteiten geldt de datum die de shariarechtbank heeft bepaald als officiële huwelijksdatum. De rechtbank neemt hiertoe meestal de datum over van het religieuze (traditionele) huwelijk, op basis van het religieuze huwelijkscontract.
11. De rechtbank overweegt dat uit de door eiseres overgelegde huwelijksakte volgt dat het huwelijk van eiseres en referent door de religieuze(sharia)rechtbank is bepaald op
1 maart 2015. Nu deze datum blijkens het ambtsbericht voor de Syrische autoriteiten als officiële huwelijksdatum wordt aangemerkt, is de rechtbank van oordeel dat het huwelijk van eiseres en referent ingevolge het bepaalde in artikel 10:31, van het BW ook per die datum als een internationaal privaatrechtelijk rechtsgeldig huwelijk dient te worden aangemerkt. Dit betekent dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres en referent niet (officieel) waren gehuwd op de datum dat referent Nederland is ingereisd. Het feit dat referent bij zijn inreis heeft vermeld dat hij toen (nog) niet gehuwd was, maakt dit niet anders. Referent heeft naderhand (in het eerste gehoor in het kader van zijn asielaanvraag, op 21 januari 2016) een verklaring gegeven waarom hij dit toen aldus heeft verklaard. De rechtbank is het met verweerder eens dat deze verklaring niet uitblinkt in helderheid en dat hierdoor de schijn gewekt zou kunnen worden dat er naar believen een (willekeurige) datum als huwelijksdatum is genomen. Gelet op hetgeen in het Thematisch ambtsbericht is vermeld over de wijze waarop de huwelijksdatum tot stand komt is zijn verklaring echter niet dusdanig ongeloofwaardig dat hierdoor geen geloof kan worden gehecht aan de - als echt aangemerkte - documenten. Deze beroepsgrond slaagt derhalve.
12. Nu de rechtbank, zoals onder 11 is overwogen, van oordeel is dat op de datum waarop referent Nederland is ingereisd, sprake was van een internationaal privaatrechtelijk huwelijk, is de beoordeling van de stelling van verweerder dat geen sprake was van een exclusieve en duurzame relatie tussen referent en eiseres niet langer relevant. De rechtbank zal deze stelling dan ook niet bespreken.
13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
14. De rechtbank ziet vanwege de aard van de geconstateerde gebreken geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder al daarom een nieuw besluit op bezwaar van eiseres moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
15. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en
1. punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar van eisers neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.W.J. Reuvers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 november 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.