ECLI:NL:RBDHA:2017:13290

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
NL17.3469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag van Iraanse eiser met betrekking tot bekering tot het christendom

Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Den Haag een tussenuitspraak gedaan in de zaak van een Iraanse eiser die een asielaanvraag had ingediend. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, dat zijn aanvraag op 14 juni 2017 was afgewezen. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en verweerder opgedragen om de eiser aanvullend te horen over zijn gestelde bekering tot het christendom. De rechtbank oordeelde dat de eerdere incidenten van alcoholgebruik door de eiser geen reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM met zich meebrachten, en dat van de eiser verwacht mocht worden dat hij zich aan de alcoholwetgeving in Iran zou houden. De rechtbank vond het opmerkelijk dat de eiser tijdens het aanvullend gehoor niet had verklaard over zijn doop, die slechts elf dagen na het gehoor had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de gestelde bekering van de eiser in de huidige procedure beoordeeld moest worden, om te voorkomen dat er meerdere procedures zouden moeten worden doorlopen. De rechtbank hield verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.3469

tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 oktober 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. B.J. Manspeaker),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verheijen).

ProcesverloopEiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 14 juni 2017 (het bestreden besluit).

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen S. Makarian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser is van Iraanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 11 januari 2016 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag gelegd. In 2006 of 2007 is hij gearresteerd vanwege het nuttigen van alcohol in een park. Hij is daarvoor veroordeeld tot 80 zweepslagen. In 2009 is eiser opnieuw veroordeeld tot 80 zweepslagen voor het nuttigen van alcohol, ditmaal samen met zijn neef [neef]. In 2013 is eiser voor de derde maal veroordeeld voor hetzelfde feit en tot dezelfde straf. Op 11 december 2015 had eiser twee blikjes bier gedronken en is in zijn auto gestapt om naar zijn vriendin te rijden. Hij kwam langs een controlepost van de Basij waar auto’s werden gezocht. Eiser werd gevraagd te stoppen en uit te stappen. Omdat een tijdje eerder eisers neef [neef] was geëxecuteerd omdat hij voor de vierde keer aangehouden was vanwege alcoholmisbruik, was eiser bang. Hij heeft geweigerd uit te stappen en is achteruit weggereden. Daarbij werd er op de auto geschoten. Eiser kwam in een doodlopende steeg terecht en verstopte zich naast zijn auto. Hij werd achtervolgd door mannen van de Basij. Door één van deze mannen te slaan kon eiser ontsnappen waarna hij zich heeft verstopt onder een zeil op een bouwterrein, waar hij in slaap is gevallen. Toen hij wakker werd, heeft eiser bij een Afghaanse man aangeklopt, die hem water heeft gegeven en hem geld heeft geleend. Op straat leende eiser een mobiele telefoon van een jongen, nam contact op met zijn familie en ging vervolgens naar zijn tante. Daarna is hij vertrokken naar het dorp van zijn moeder en vanuit daar heeft hij zijn reis naar Europa geregeld. Eiser heeft verder verklaard dat door de omstandigheden in Iran zijn islamitische geloof is verminderd en hij ongelovig is geworden. Hij heeft daar geen problemen door ondervonden. Eiser heeft verklaard dat hij graag een geloof wil hebben, maar dat hij het nog niet weet.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder acht eisers identiteit en nationaliteit geloofwaardig. Ook eisers stelling dat hij geen geloof heeft, acht verweerder geloofwaardig. De drie incidenten in 2006/2007, 2009 en 2013 waarbij eiser is veroordeeld vanwege alcoholgebruik acht verweerder ook geloofwaardig. Niet geloofwaardig acht verweerder het incident waarbij eiser op 11 december 2015 bij een controlepost aan de Basij is ontsnapt. Nu de drie incidenten in 2006/2007, 2009 en 2013 afgeronde gebeurtenissen zijn, eiser is veroordeeld, de straffen ten uitvoer zijn gebracht en eiser sindsdien geen problemen heeft ondervonden, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser bij terugkeer geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van eiser mag verwacht worden dat hij zich kan onthouden van het drinken van alcohol, of dat in ieder geval binnenshuis doet en niet naar buiten gaat zolang hij onder invloed is. Ten aanzien van eisers stelling in de zienswijze dat hij bezig is met een proces waarin hij meer wil weten over het christelijke geloof en dat hij op 29 januari 2017 gedoopt is, overweegt verweerder als volgt. Niet valt in te zien dat eiser bij het aanvullend gehoor niets heeft verklaard over zijn doop, terwijl hij daartoe ruimschoots de gelegenheid heeft gehad. Dit is opmerkelijk, nu het gehoor plaatsvond op 18 januari 2017 en eiser slechts elf dagen later gedoopt is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat er enkel sprake is van een interesse in het christendom en dat niet gebleken is dat eiser op dit moment bekeerd is.
4. Eiser heeft in beroep het volgende aangevoerd. Nu geloofwaardig is geacht dat eiser drie keer eerder is veroordeeld voor het nuttigen van alcohol, loopt hij bij het opnieuw nuttigen van alcohol in Iran een reëel risico op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verder heeft eiser gemotiveerd betwist dat zijn verklaringen over het incident op 11 december 2015 niet geloofwaardig zijn. Tot slot stelt eiser dat hij bezig is met een proces waarin hij meer te weten wil komen over het christendom en heeft hij een verklaring van de Vrij Baptistengemeente Deventer overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de geloofwaardig geachte incidenten in 2006/2007, 2009 en 2013 geen aanleiding geven om te concluderen dat eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Voor zover ervan uit gegaan moet worden dat eiser bij een nieuwe veroordeling voor het nuttigen van alcohol tot de doodstraf veroordeeld zou kunnen worden, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat van eiser verwacht mag worden dat hij zich kan onthouden van het nuttigen van alcohol. Het nuttigen van alcohol is in Iran immers bij wet verboden en van eiser mag verwacht worden dat hij zich aan deze wet houdt; dat levert geen strijd op met een grondrecht.
6. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over het incident op 11 december 2015 niet geloofwaardig zijn. Daarbij heeft verweerder er terecht op gewezen dat niet valt in te zien waarom eiser het risico zou nemen om voor een vierde keer te worden gearresteerd en dat risico ook nog te vergroten door te gaan autorijden en geen voorzorgsmaatregelen te nemen om te zorgen dat zijn adem niet naar alcohol zou ruiken. Daar komt nog bij dat eiser heeft verklaard dat er op vrijdag strenger werd gecontroleerd en dat hij juist op die dag is gaan drinken en autorijden. Ten slotte heeft verweerder terecht bij zijn beoordeling betrokken dat niet valt in te zien dat eiser twee gewapende leden van de Basij, een paramilitaire organisatie, op eenvoudige wijze aan de kant kon zetten en aan hen kon ontsnappen.
7. Ten aanzien van eisers gestelde bekering tot het christendom overweegt de rechtbank allereerst dat verweerder zich in het bestreden besluit niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser op dat moment zijn bekering niet aannemelijk had gemaakt. Het had, zoals verweerder terecht stelt, op de weg van eiser gelegen om tijdens het aanvullend gehoor naar voren te brengen dat hij binnenkort gedoopt zou worden.
8. Eiser heeft in beroep aangevoerd – en ter zitting nader toegelicht – dat hij inmiddels bekeerd is tot het christendom. Hij heeft ook aangegeven dat hij daar graag aanvullend over zou willen verklaren. Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat dit een nieuw asielmotief betreft, waarvoor eiser een nieuwe asielaanvraag moet indienen. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de gestelde bekering van eiser hoe dan ook zal moeten worden beoordeeld, maar blijft bij zijn standpunt dat een nieuwe asielaanvraag daarvoor de geëigende weg is.
9. De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een nieuw asielmotief. Eiser heeft immers tijdens de bestuurlijke fase op meerdere momenten naar voren gebracht dat hij bezig was zich te bekeren tot het christendom. De rechtbank is voorts, anders dan verweerder, van oordeel dat het passend is om de gestelde bekering in onderhavige procedure nog te beoordelen. Het is in het belang van eiser dat hij zo spoedig mogelijk duidelijkheid krijgt over zijn verblijfsstatus en dat het stapelen van procedures wordt voorkomen.
10. Gelet op het voorgaande heropent de rechtbank het onderzoek en draagt verweerder op eiser aanvullend te horen omtrent zijn gestelde bekering tot het christendom en daarover een aanvullend besluit te nemen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
  • heropent het onderzoek;
  • draagt verweerder op binnen twee maanden een aanvullend besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze uitspraak;
  • houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.