ECLI:NL:RBDHA:2017:13297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
16 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 2678
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering wegens niet voltooide wachttijd van 104 weken

Op 16 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De eiser, die voorheen als grondwerker werkte, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar deze was geweigerd omdat hij de wettelijke wachttijd van 104 weken niet had volbracht. De rechtbank oordeelde dat de eiser per 12 december 2013 in staat was om zijn eigen werk te verrichten en dat hij derhalve geen recht had op een ZW-uitkering. De rechtbank baseerde haar oordeel op eerdere uitspraken en medische rapporten, waaruit bleek dat de eiser niet arbeidsongeschikt was binnen de relevante periode.

De eiser had eerder bezwaar gemaakt tegen de weigering van de WIA-uitkering en had ook een voorschot ontvangen, dat later werd teruggevorderd. De rechtbank concludeerde dat de medische beoordeling van de verzekeringsarts zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan te nemen dat de eiser binnen vier weken na 12 december 2013 toegenomen arbeidsongeschikt was geworden. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de verweerder op goede gronden had geconcludeerd dat de eiser geen recht had op de WIA-uitkering.

De uitspraak werd gedaan door mr. B. Hammer, in aanwezigheid van griffier J.A. de Kievit-Tempels, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. G.H. Amstelveen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(Uwv),verweerder
(gemachtigde: mr. J. van Riet).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser per 10 december 2015 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd omdat de wachttijd van 104 weken niet is verstreken. Tevens heeft verweerder bij dit besluit het aan eiser verstrekte voorschot over de periode van 10 december 2015 tot
1 juni 2016 van € 4.348,45 van hem teruggevorderd.
Bij besluit van 6 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard voor zover het de weigering van de WIA-uitkering betreft. Het bezwaar gericht tegen de terugvordering van het voorschot heeft verweerder gegrond verklaard, waarbij verweerder het terugvorderingsbesluit heeft herroepen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en aanvullende stukken ingediend.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser, voorheen werkzaam als grondwerker via een uitzendbureau, heeft zich op 26 september 2013 voor dit werk ziekgemeld bij zijn werkgever. Als gevolg van een administratieve fout heeft de voormalige werkgever deze ziekmelding pas op 12 december 2013 aan verweerder doorgegeven.
1.2
Bij besluit van 6 maart 2014 heeft verweerder geweigerd eiser per 12 december 2013 een uitkering op grond van de Ziektewet toe te kennen. Het hiertegen door eiser ingediende bezwaar is bij besluit van 14 mei 2014 niet-ontvankelijk verklaard. Het hiertegen door eiser ingediende beroep is bij uitspraak van 18 mei 2014 door deze rechtbank gegrond verklaard, waarbij het besluit van 14 mei 2014 is vernietigd en verweerder is opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Bij de nieuwe beslissing op bezwaar van 9 mei 2016 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is bij uitspraak van 23 februari 2017 (geregistreerd onder zaaknummer SGR 16/4181) van deze rechtbank ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Dit hoger beroep is thans aanhangig bij de Centrale Raad van Beroep.
1.3
Eiser heeft op 30 september 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend om een WIA-uitkering. Bij besluit van 9 december 2015 is aan eiser een voorschot toegekend, berekend naar een loongerelateerde WGA-uitkering (werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten) krachtens de Wet WIA. Bij besluit van 5 januari 2016 is de hoogte van dit voorschot per 10 maart 2016 gewijzigd, berekend naar een loonaanvullingsuitkering krachtens de Wet WIA.
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser niet de wettelijke wachttijd van 104 weken heeft volgemaakt en daarom geen recht heeft op een WIA-uitkering. Verweerder gaat voorts niet over tot terugvordering van de verstrekte voorschotten
.
3. Het beroep richt zich uitsluitend tegen de afwijzing van de WIA-uitkering. Eiser heeft hiertoe -samengevat- aangevoerd dat er op 12 december 2013 nog sprake was van zodanige beperkingen na het auto-ongeluk in september dat deze hem beletten om zijn eigen arbeid te verrichten. Deze situatie is daarna alleen maar verslechterd. Eiser slikte vanaf oktober 2013 continu tramadol totdat de psychiater in 2015 adviseerde hiermee te stoppen. Eiser voert voorts aan dat de medische informatie van de huisarts niet is meegenomen in het bestreden besluit. In deze brief wordt aangegeven dat de onderrugklachten al bij eiser aanwezig waren. Ook is aangegeven dat eiser in de periode rond december 2013 met krukken moest lopen. Uit de stukken van de huisarts in samenhang met het schrijven van de neuroloog dient ervan uit te worden gegaan dat eiser reeds op 12 december 2013 rugklachten had en dat de thans bekende diagnose toen al gesteld had kunnen worden. Eiser verzoekt om een benoeming van een onafhankelijk deskundige.
Ter onderbouwing van zijn beroep heeft eiser onder meer een brief van de neurochirurg van 20 juni 2016, een brief van het Sport Medisch Centrum Westland van 16 januari 2015, een brief van Parnassia van 25 januari 2016, een advies van chirurg dr. R.U. Boelhouwer, als medisch adviseur van 12 november 2015, het journaal van de huisarts van 6 maart 2017 en een brief van de neuroloog van 11 juli 2017 ingediend.
4.1
Artikel 23, eerste lid, van de Wet WIA bepaalt dat de verzekerde recht heeft op toekenning van uitkering zodra hij onafgebroken 104 weken arbeidsongeschikt is geweest en na afloop nog arbeidsongeschikt is.
4.2
Ingevolge artikel 23, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA gaat het – voor zover hier van belang – bij het bepalen van de wachttijd om perioden waarin de verzekerde ongeschikt is geweest voor zijn arbeid. Deze perioden worden samengeteld, indien zij elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen
5.1
Evenals verweerder gaat de rechtbank uit van de feiten en omstandigheden zoals deze in voornoemde uitspraak van de rechtbank van 23 februari 2017 zijn vastgesteld. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser per 12 december 2013 in staat geacht kon worden het eigen werk in volle omvang te verrichten en derhalve met ingang van dezelfde datum geen recht had op een ZW-uitkering. Voor zover het beroep gericht is tegen de hersteldverklaring per
12 december 2013 is dit feitelijk een verkapt hoger beroep, treffen zij reeds daarom geen doel en behoeven zij derhalve geen bespreking.
5.2
In het onderhavige geding ligt gelet op het bepaalde in artikel 23, eerste lid, en derde lid, aanhef en onder b, van de Wet WIA ter beoordeling voor of er sprake is van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid binnen vier weken na 12 december 2013.
6. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft naar aanleiding van de vraag of eiser binnen vier weken na 12 december 2013 arbeidsongeschikt is geworden dossierstudie verricht. Voorts heeft hij een brief van de neurochirurg van 20 juni 2016, een brief van de fysiotherapeut van 16 januari 2015, een brief van de psycholoog van 26 oktober 2015, een brief van PsyQ van 25 januari 2016 en een medisch advies van dr. R.U. Boelhouwer van
12 november 2015 verkregen. Uit zijn rapport van 12 oktober 2016 blijkt dat de verzekeringsarts b&b zich op het standpunt heeft gesteld dat de medische gegevens hem geen aanleiding hebben gegeven om arbeidsongeschiktheid aan te nemen in de periode tot een maand na 12 december 2013. Hij heeft in de ingebrachte medische gegevens geen aanleiding gezien om de eerdere standpunten omtrent de belastbaarheid van eiser te herzien.
7.1
Met betrekking tot de medische beoordeling van het bestreden besluit heeft de rechtbank geen redenen gevonden om te oordelen dat het medisch onderzoek onjuist of onzorgvuldig is verlopen of dat de beperkingen van eiser niet juist zijn vastgesteld. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsarts b&b een onjuist beeld had van de lichamelijke en geestelijke gezondheidstoestand van eiser. Uit zijn rapport blijkt dat hij de klachten van eiser in samenhang met de bijbehorende informatie van de behandelaars heeft meegewogen. Ook aan het in beroep overgelegde huisartsenjournaal van 6 maart 2017 en aan de brief van neuroloog dr. B.B. Mook heeft de verzekeringsarts b&b geen argumenten kunnen ontlenen voor wijziging van zijn standpunt. De rechtbank heeft geen grond voor een ander oordeel en verwijst hiervoor naar de rapporten van 18 juli 2017 en van 8 augustus 2017 waar de verzekeringsarts b&b naar het oordeel van de rechtbank inzichtelijk en gemotiveerd heeft gereageerd op de overgelegde medische informatie. Eiser heeft in beroep geen andere medische gegevens in het geding gebracht voor zijn stelling dat hij binnen vier weken na 12 december 2013 toegenomen arbeidsongeschikt is geworden.
7.2
Eiser heeft nog onder verwijzing naar de brief van de huisarts van 6 maart 2017 betoogd dat hij van oktober 2013 tot 2015 – en dus ook in de periode van vier weken na
12 december 2013 – tramodol heeft geslikt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat deze informatie van de huisarts niet valt te rijmen met het huisartsenjournaal, waaruit blijkt dat in oktober 2013 (slechts) 30 stuks zijn voorgeschreven. Bij een gebruik van driemaal per dag was dit medicijn reeds opgebruikt in de periode van vier weken na 12 december 2013. De stelling van eiser, dat hij dit medicijn zonder herhalingsrecept steeds opnieuw kon ophalen bij de apotheek, is bij gebreke van een onderbouwing niet aannemelijk. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank zich voldoende voorgelicht en ziet zij daarom geen reden een deskundige te benoemen.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat geen sprake is van (toegenomen) arbeidsongeschiktheid bij eiser binnen een periode van vier weken na 12 december 2013. Dit betekent dat eiser de wachttijd, als bedoeld in artikel 23 van de Wet WIA, niet heeft volgemaakt. Gelet hierop heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen recht heeft op een WIA uitkering.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.