ECLI:NL:RBDHA:2017:13389

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en handhaving van terrasartikelen op openbare plaatsen

Op 16 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen B.V. X en het college van Burgemeester en Wethouders van Westland. De zaak betreft een verzoek van eiseres, B.V. X, om handhavend op te treden tegen de opslag van terrasmeubilair door de derde-partij, bedrijf Y, op een openbare plaats. Eiseres had eerder verweerder verzocht om handhaving, maar dit verzoek werd op 2 december 2016 afgewezen. Eiseres diende hiertegen bezwaar in, maar ook dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiseres ging vervolgens in beroep.

Tijdens de hoorzitting op 18 januari 2017 was eiseres niet aanwezig, maar de Commissie bezwaarschriften Westland adviseerde verweerder om het bezwaar ongegrond te verklaren. De rechtbank heeft op 25 oktober 2017 de zaak behandeld, waarbij eiseres vertegenwoordigd was door haar gemachtigde. De derde-partij was niet ter zitting aanwezig.

De rechtbank overwoog dat het gebruik van de openbare plaats door de derde-partij, die terrasmeubilair opslaat tijdens de marktdagen, niet in strijd is met de publieke functie van de openbare plaats. Verweerder heeft terecht geconcludeerd dat er geen overtreding is die handhaving rechtvaardigt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de kwestie van eventuele schade aan het pand van eiseres een privaatrechtelijke kwestie is tussen eiseres en de derde-partij. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 16 november 2017.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/978

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 november 2017 in de zaak tussen

[B.V. X], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: [gemachtigde 1]),
en

college van Burgemeester en Wethouders van Westland, verweerder

(gemachtigde: M. van ’t Veer).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[bedrijf Y], te [plaats]
(gemachtigde: [gemachtigde 2]).

Procesverloop

Bij brieven van 6 en 10 oktober 2016 heeft eiseres verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de opslag van terrasmeubilair door de derde-partij, [bedrijf Y], gevestigd op [adres 1] te [plaats], voor of tegen het naburige (winkel)pand op de hoek van [adres 2] te [plaats].
Bij besluit van 2 december 2016 heeft verweerder het verzoek om handhaving afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiseres op 6 december 2016 een bezwaarschrift ingediend.
Op 18 januari 2017 heeft een hoorzitting plaatsgevonden voor de Commissie bezwaarschriften Westland (hierna: de Commissie). Eiseres is bij deze hoorzitting niet verschenen. De Commissie heeft op 26 januari 2017 advies uitgebracht aan verweerder.
Bij besluit van 6 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, conform het advies van de Commissie, ongegrond verklaard.
Tegen het bestreden besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het beroep is op 25 oktober 2017 ter zitting behandeld.
Eiseres is daarbij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde partij is niet ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Artikel 2:10 (Voorwerpen of stoffen op, aan of boven een openbare plaats) van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Westland (APV) luidt als volgt.
1. Het is verboden een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. het beoogde gebruik schade toebrengt aan de openbare plaats, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de openbare plaats of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de openbare plaats;
b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
2. Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels stellen ten aanzien van in deze nadere regels genoemde categorieën voorwerpen of stoffen.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
4. In afwijking van het derde lid kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
5. (…)
2 Het geschil betreft de vraag of verweerder handhavend dient op te treden tegen de opslag van terrasmeubilair op een openbare plaats door de derde-partij welke buiten de winterperiode – in het terrasseizoen - op woensdagen plaatsvindt in verband met de markt die op woensdag plaatsheeft op het plein. Dit terrasmeubilair bestaat uit glazen terrasschotten, parasols en plantenbakken.
3 Verweerder heeft aan het in bezwaar gehandhaafde besluit – samengevat – ten grondslag gelegd dat geen sprake is van een overtreding op grond waarvan verweerder handhavend zou dienen op te treden. Volgens verweerder wordt de openbare plaats tijdens de marktdagen op woensdag niet strijdig gebruikt met de publieke functie, aangezien dit gebruik geen schade of gevaar oplevert aan de openbare plaats en voor verweerder geen belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud ervan. Voor zover door derde-partij door de opslag schade zou zijn toegebracht aan het pand [adres 2] stelt verweerder zich op het standpunt dat dit een privaatrechtelijke kwestie betreft tussen eiseres en derde-partij waar verweerder niet in kan treden.
4 Eiser kan zich niet verenigen met dit besluit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat het stallen van het terrasmeubilair een rommelige uitstraling geeft aan het winkelgebied en dit het uitzicht op de gevel van de winkel gevestigd op [adres 2] beperkt. Bovendien gaat het om plaatsing van brandbare onderdelen tegen de gevel, hetgeen in strijd is met de polisvoorwaarden van de opstalverzekering van eiseres. Voorts wordt het schilderwerk van het pand [adres 2] door de opslag van de parasols beschadigd. Tenslotte zijn de terrasonderdelen in strijd met artikel 4, eerste lid van de ‘Nadere regels terrassen Gemeente Westland’ omdat de terrasuitstallingen van derde-partij voorbij de voorgevel van [adres 1] strekken, terwijl dit artikel voorschrijft dat een terras, inclusief de uitklapbreedte van aanwezige parasols, niet breder mag zijn dan de zij- of voorgevel van de openbare inrichting waartoe het terras behoort.
5 De rechtbank overweegt het volgende.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een (wettelijk) voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken.
Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat in geval van overtreding van een (wettelijk) voorschrift niet is gebleken, omdat het één keer per week, tijdens de weekmarkt, plaatsen van het terrasmeubilair geen schade of gevaar oplevert aan de openbare plaats en geen belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud ervan.
Anders dan eiseres betoogt gaat het hier niet om een terras, dat zich inclusief de uitklapbreedte van aanwezige parasols, uitstrekt voorbij de zij- of voorgevel van de openbare inrichting waartoe het terras behoort, maar om de (tijdelijke) opslag van terrasartikelen op openbaar gebied op het moment dat het terras zelf niet in gebruik is.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij niet bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden tegen de opslag van terrasmateriaal door de derde-partij op een openbare plaats.
Voor zover eiseres stelt dat de plaatsing van het terrasmateriaal schade heeft veroorzaakt aan het pand op de hoek [adres 2], betreft dit een privaatrechtelijke kwestie tussen eiseres en de derde-partij.
6 Het beroep is derhalve ongegrond.
7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 november 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.