ECLI:NL:RBDHA:2017:13405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
09-827248-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en bedreiging met de dood na schoppen van slachtoffer van een trap

Op 10 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling en bedreiging. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 april 2017 in 's-Gravenhage, waarbij de verdachte het slachtoffer bovenaan een steile trap heeft geschopt, waardoor het slachtoffer naar beneden viel en zwaar lichamelijk letsel opliep. De verdachte heeft het slachtoffer ook nogmaals geschopt terwijl deze weerloos op de grond lag en hem bedreigd met de dood als hij aangifte zou doen. De rechtbank heeft het beroep op noodweer en noodweerexces van de verdachte verworpen. Tijdens de zittingen op 1 augustus en 27 oktober 2017 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, de primair ten laste gelegde zware mishandeling en de ten laste gelegde bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een meldplicht bij de reclassering. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer van € 10.558,75, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827248-17
Datum uitspraak: 10 november 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
thans preventief gedetineerd in het Detentiecentrum Alphen aan den Rijn, te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 1 augustus 2017 (pro forma) en 27 oktober 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Tiebosch en van hetgeen door verdachte en de raadsvrouw van verdachte mr. A.B.M. Nohl, advocaat te Den Haag, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] , zulks terwijl deze (reeds weerloos) op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op diens (achter)hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 april 2017 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet voornoemde [slachtoffer] , zulks terwijl deze (reeds weerloos) op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op diens (achter)hoofd heeft getrapt en/of geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 20 april 2017 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , terwijl deze (reeds weerloos) op de grond lag, meermalen, althans eenmaal, tegen en/of op diens (achter)hoofd te trappen en/of te schoppen;
2.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup en/of een verbrijzelde knie en/of (diverse) bloedstolsels bij de blaas, heeft toegebracht door die voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen de benen, althans het (onder)lichaam te schoppen en/of trappen en/of te duwen, waardoor hij van een stenen trap op de grond is
gevallen;
subsidiair:
hij op of omstreeks 20 april 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk een persoon (te weten [slachtoffer] ), meermalen, althans eenmaal, met kracht tegen de benen, althans het (onder)lichaam heeft geschopt en/of getrapt en/of geduwd, waardoor die [slachtoffer] van een stenen trap op de grond is gevallen, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (een gebroken heup en/of een verbrijzelde knie en/of (diverse) stolsels in de blaas), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 20 april 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je aangifte doet, dan vermoord ik je" en/of "Als je aangifte gaat doe bij de politie, dan steek ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Aan verdachte wordt onder feit 1 verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) (feit 1 primair) dan wel aan een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] (feit 1 subsidiair) dan wel aan mishandeling van [slachtoffer] (feit 1 meer subsidiair). Onder feit 2 wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] (feit 2 primair) dan wel mishandeling van [slachtoffer] met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg (feit 2 subsidiair). Tot slot wordt verdachte onder feit 3 verweten dat hij [slachtoffer] heeft bedreigd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd wettig en overtuigend bewezen te verklaren dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder feit 1 meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling, de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling en de onder feit 3 ten laste gelegde bedreiging. De officier van justitie heeft verder verzocht verdachte vrij te spreken van de onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde feiten. Op de specifieke standpunten van de officier van justitie zal – voor zover van belang – bij de beoordeling van de tenlastelegging nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair – op de gronden zoals weergegeven in de pleitnotitie – vrijspraak bepleit ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw subsidiair verzocht verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte een beroep op noodweer dan wel noodweerexces toekomt. Daar waar dit aangewezen is, zal de rechtbank nader ingaan op hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
3.4.1
Betrouwbaarheid getuigen
De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ). De rechtbank stelt vast dat er verschillen in de verklaringen zijn aan te wijzen, maar merkt daarbij op dat het niet onvoorstelbaar is dat er verschillen zijn vanwege de impact van het incident en dat een ieder vanuit zijn eigen perspectief verklaart. Bovendien zijn naar het oordeel van de rechtbank de verklaringen op kernpunten eenduidig en ondersteunend aan de verklaring van de aangever (waarover hierna meer).
Dat de getuigen en [slachtoffer] onderling hun verhalen zouden hebben afgestemd is naar het oordeel van de rechtbank evenmin vast komen te staan, juist gelet op de bestaande verschillen. Geheel identieke verklaringen zouden juist eerder een aanwijzing kunnen zijn voor onderlinge afstemming tussen [slachtoffer] en/of de getuigen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar en kunnen zij worden gebruikt voor het bewijs.
De rechtbank ziet in het feitelijk verloop van de incidenten aanleiding om de feiten in een andere volgorde te behandelen dan waarin zij ten laste zijn gelegd.
3.4.2
Feit 2
Oorzaak letsel
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de bewijsvraag.
Verdachte en [slachtoffer] woonden in de portiekwoningen aan de [adres 1] respectievelijk [adres 2] te Den Haag. De woning van [slachtoffer] is gelegen boven de woning van verdachte. De deuren van hun woningen bevinden zich naast elkaar en komen uit op een kleine portiek met een steile stenen trap met 14 treden naar de stoep [2] .
Op 20 april 2017 is [slachtoffer] van de stenen trap naar beneden gevallen [3] . Als gevolg van de val heeft [slachtoffer] een gebroken heup en een gebroken knie opgelopen [4] . Op 20 april 2017 is hij geopereerd aan zijn linker heup, waarbij er drie schroeffixaties zijn aangebracht. Op 23 april 2017 is [slachtoffer] geopereerd aan zijn linkerknie, waarbij er een plaat-ostheosynthese in zijn knie is aangebracht. Het letsel wordt door de chirurg omschreven als ernstig en kan op den duur slijtage geven. De duur van revalidatie wordt geschat op meer dan zes maanden [5] .
[slachtoffer] heeft tot 3 mei 2017 in het ziekenhuis gelegen en is daarna naar een revalidatiecentrum gegaan. Op 31 mei 2017 bleek dat zijn knie ontstoken was en is hij weer aan zijn knie geopereerd. [slachtoffer] heeft tot 14 juni 2017 in het ziekenhuis gelegen en verbleef daarna tot 30 juli 2017 in het revalidatiecentrum. Hij kan nog steeds niet goed lopen en is onder behandeling bij een fysiotherapeut [6] .
Zwaar lichamelijk letsel
Op grond van het bovenstaande staat vast dat [slachtoffer] letsel heeft opgelopen aan zijn heup en knie. Gebleken is dat hij aan zowel zijn heup als knie is geopereerd, waarbij schroeven en platen zijn aangebracht, het herstel van het letsel meer dan zes maanden duurt en [slachtoffer] nog altijd last heeft van het letsel bij het lopen. De rechtbank is van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer] heeft opgelopen dan ook als zwaar lichamelijk letsel dient te worden aangemerkt.
Toebrengen letsel
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is of kan worden vastgesteld dat verdachte het letsel heeft toegebracht.
Bij de beantwoording van die vraag is het volgende van belang.
[slachtoffer] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat op het moment dat hij naar buiten ging en zijn voordeur op slot wilde doen, verdachte zijn voordeur opendeed en in de deuropening tegen hem begon te schreeuwen. Verdachte heeft hem vervolgens schoppen gegeven toen [slachtoffer] op de trap stond. [slachtoffer] is toen naar boven gelopen en heeft verdachte een schop teruggegeven. Toen hij zich omdraaide en naar beneden wilde lopen, voelde hij weer een schop. Hij viel hierdoor naar voren van de trap af [7] .
Getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij op die dag een rondje was gaan lopen met haar hond. Toen zij op straat stond te praten hoorde ze geluiden van mensen uit de portiek aan de overkant. Het geluid in de portiek ging maar door en op enig moment ging het echt tekeer. Eén van de personen zei dat de ander moest ophouden. Ze zag iemand die zichzelf verdedigde, hij maakte afwerende bewegingen met zijn linkerhand en het leek alsof hij met die hand iets wegsloeg. De ander stond wat hoger. De stem van de bewoner op de 1e etage, verdachte, galmde door de hele portiekhal. [slachtoffer] probeerde zich vast te houden aan de armleuning, dit lukte niet en hij viel vanaf de vierde trede vooruit op het trottoir. [slachtoffer] maakte een smak en lag toen kreunend op de grond. Toen gooide verdachte een fiets naar beneden. [8]
Getuige [getuige 2] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat zij recht tegenover het portiek stond en vreselijk schelden hoorde. Toen zij naar boven keek, zag ze dat verdachte [slachtoffer] heel hard trapte of duwde. [slachtoffer] viel van de trap naar beneden; dat ging met een grote vaart. Hij sloeg het eerste gedeelte van de trap over, ongeveer een derde, en vloog het portiek af, voorover de trap af naar beneden. Verdachte heeft daarna nog de fiets van [slachtoffer] , die bovenaan de trap stond, gepakt en heeft die fiets naar beneden bovenop het slachtoffer gegooid [9] .
Oordeel van de rechtbank
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat het verdachte is die [slachtoffer] , terwijl deze bovenaan een stenen trap stond, tegen het lichaam heeft geschopt en dat [slachtoffer] daardoor naar beneden is gevallen. Uit de verklaringen van de getuigen blijkt dat één persoon, te weten verdachte, de boventoon voerde en dat het tumult enige tijd heeft geduurd. Er was gedoe bovenaan de trap waarbij [slachtoffer] afwerende bewegingen heeft gemaakt terwijl hij op de trap stond. Voorts hebben zij beide verklaard dat [slachtoffer] voorover de trap is afgevallen vanaf ongeveer de 4e trede. Deze verklaringen ondersteunen de verklaring van [slachtoffer] , dat verdachte tegen hem begon te schreeuwen en te schoppen en dat hij toen hij zich weer omdraaide om de trap af te lopen een trap voelde en voorover naar beneden is gevallen.
Uit dit oordeel van de rechtbank volgt dat zij de door verdachte geschetste toedracht van het incident – namelijk dat hij [slachtoffer] uit reflex een duw heeft gegeven omdat [slachtoffer] met een mes op hem afkwam, waardoor deze van de trap naar beneden is gevallen – niet aannemelijk. Ook overigens bevat het dossier geen enkel aanknopingspunt dat dit scenario ondersteunt.
Door de val heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door [slachtoffer] tegen het lichaam te schoppen terwijl hij bovenaan op de steile stenen trap stond, de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [slachtoffer] naar beneden zou vallen en dat daardoor zwaar lichamelijk letsel bij hem zou ontstaan. De gedraging van de verdachte moet naar haar uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het niet anders kan zijn dan dat hij minstens de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn handelen dan ook voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] .
Conclusie
Gelet op al het voorgaande en op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer] .
3.4.3
Feit 1
[slachtoffer] heeft verklaard dat toen hij onderaan de portiektrap lag, verdachte hem een trap tegen zijn hoofd heeft gegeven [10] . Hij heeft verdachte zien en voelen schoppen [11] .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gezien dat verdachte [slachtoffer] tegen zijn hoofd schopte, toen [slachtoffer] op de grond lag. Het was een krachtige schop en [slachtoffer] ging ook met zijn linkerhand naar zijn hoofd [12] .
De rechtbank stelt op grond van het bovenstaande vast dat verdachte opzettelijk tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geschopt, terwijl [slachtoffer] op de grond lag.
Uit het dossier is niets af te leiden over de aard van het letsel, de kracht van de schop of over het schoeisel dat verdachte droeg. Om die reden is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de primair tenlastegelegde poging doodslag en de subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer] .
3.4.4
Feit 3
[slachtoffer] heeft verklaard dat toen hij onderaan de portiektrap lag en nadat verdachte hem een trap tegen zijn hoofd had gegeven, hij hoorde dat verdachte tegen hem zei dat verdachte hem zou vermoorden als hij aangifte zou doen [13] .
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte tegen [slachtoffer] zei: “Als je aangifte doet dan vermoord ik je” [14] .
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij heeft gehoord dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft geroepen: “als je aangifte gaat doen bij de politie dan steek ik je dood” [15] .
Gelet op het voorgaande, met de vaststelling dat de geuite bewoordingen naar het oordeel van de rechtbank in de gegeven omstandigheden evident bedreigend zijn, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
1.
meer subsidiair:
hij op 20 april 2017 te ’s-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] , terwijl deze (reeds weerloos) op de grond lag, tegen diens hoofd te schoppen;
2.
hij op 20 april 2017 te 's-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken heup en een verbrijzelde knie heeft toegebracht door die voornoemde [slachtoffer] opzettelijk meermalen, met kracht tegen het lichaam te schoppen, waardoor hij van een stenen trap op de grond is gevallen;
3.
hij op 20 april 2017 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer] dreigend de woorden toegevoegd: "Als je aangifte doet, dan vermoord ik je", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte

Feit 2
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er in deze zaak sprake is geweest van noodweer dan wel noodweerexces. [slachtoffer] heeft verdachte een duw gegeven, waardoor verdachte half in zijn huis viel. Verdachte stapte weer uit zijn woning en trok de deur achter zich dicht, waarop [slachtoffer] met een mes op hem af kwam en daarmee stekende bewegingen naar verdachte maakte. Verdachte heeft [slachtoffer] toen uit een reflex een duw gegeven, waardoor [slachtoffer] tegen zijn fiets viel, die in de portiek stond. [slachtoffer] heeft daarna zijn evenwicht verloren en is – met de fiets – van de trap naar beneden gevallen.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen geslaagd beroep kan worden gedaan op noodweer dan wel noodweerexces.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer dient vast komen te staan dat op enig moment sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen. Zoals reeds hiervoor onder 3.4.2 overwogen bevat de inhoud van het dossier noch het verhandelde ter terechtzitting een ondersteuning voor de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] voor het incident met een mes op verdachte afkwam. De door verdachte geschetste gang van zaken komt niet overeen met dat wat de getuigen hebben waargenomen. Zo verklaren de getuigen dat [slachtoffer] toen hij viel niet in het portiek, maar enkele treden lager op de trap stond en dat de fiets niet van de trap is gevallen, maar door verdachte naar beneden is gegooid. Ook overigens is de geschetste gang van zaken door verdachte niet aannemelijk geworden.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van verdachte, waartegen hij zich noodzakelijk moest verdedigen.
Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, komt verdachte geen beroep toe op noodweer en evenmin op noodweerexces.
Het bewezenverklaarde en verdachte zijn volgens de wet strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten of verdachte uitsluiten.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarde een meldplicht bij de reclassering.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen die niet langer is dan de duur van het voorarrest.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft [slachtoffer] tegen zijn lichaam geschopt waardoor hij van een steile stenen trap is afgevallen en zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft vervolgens [slachtoffer] , toen deze weerloos op de grond lag, tegen het hoofd geschopt en daarna bedreigd. Van dit alles zijn de omstanders [getuige 1] en [getuige 2] getuige geweest.
[slachtoffer] is in het ziekenhuis beland en heeft meerdere operaties moeten ondergaan. Daarna heeft hij lange tijd moeten revalideren en is hij nog steeds onder behandeling bij een fysiotherapeut.
Door zijn handelen heeft verdachte op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] . Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van feiten als het onderhavige gedurende lange tijd ook nog de negatieve psychische gevolgen daarvan kunnen ervaren. Daarnaast draagt de handelwijze van verdachte in sterke mate bij aan de gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij, in het bijzonder bij de personen die getuige zijn geweest van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank is van oordeel dat, zelfs als verdachte langdurig geluidsoverlast zou hebben ervaren, zoals hij heeft verklaard, dit nooit een rechtvaardiging kan zijn voor het gebruik van geweld.
Uit de verklaring ter terechtzitting van [slachtoffer] blijkt dat hij nog dagelijks last heeft van wat is voorgevallen en dat hij door hetgeen is voorgevallen niet meer terug durfde naar zijn woning en is verhuisd. Hij heeft verder veel moeite met het gewelddadig optreden, omdat hij niet weet waarom de verdachte hem zo heeft mishandeld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 april 2017 over verdachte, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, maar niet recentelijk voor soortgelijke strafbare feiten.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van het reclasseringsadvies van 17 oktober 2017, waarin onder meer is vermeld dat verdachte langdurig verslaafd is geweest aan harddrugs. Hij is tweemaal gestopt met gebruiken, maar later weer teruggevallen in drugsgebruik. Volgens verdachte is hij sinds 2017, zelfstandig, opnieuw gestopt met het gebruik van harddrugs.
Geadviseerd wordt dat verdachte, gelet op zijn verslavingsgevoeligheid voor harddrugs, zich dient te melden bij de verslavingsreclassering.
De op te leggen straf
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de ernst van de feiten geen andere straf dan een vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. De rechtbank heeft bij het bepalen van de duur van vrijheidsstraf onder meer gekeken naar de Oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS. Aan de hand hiervan komt zij tot een lagere straf dan de officier van justitie heeft geëist. Een gedeelte van de straf zal in de vorm van een voorwaardelijke straf worden opgelegd, als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig maakt aan een strafbaar feit. Verdachte kan dan tevens laten zien dat hij wil werken aan zijn verslavingsproblematiek.
Alles afwegende zal de rechtbank de verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Aan het voorwaardelijk deel zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde de door de reclassering geadviseerde meldplicht verbinden. Gelet op de verslavingsproblematiek van verdachte in het verleden, zal verdachte zich moeten melden bij de verslavingsreclassering.

6.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

6.1
De vordering
[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 15.558,57, te vermeerderen met wettelijke rente, bestaande uit materiële (€ 3.058,57) en immateriële schade (€ 12.500,--). Hij heeft daarbij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
6.2
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om de materiële kosten toe te wijzen voor een bedrag van in totaal € 2.184,58. Zij heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering voor wat betreft de gevorderde dubbele woonlasten (€ 298,28) en de verhuiskosten ( € 575,71), omdat deze kosten niet zonder meer het rechtstreekse gevolg zijn van de bewezenverklaarde feiten.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade heeft de officier van justitie gevorderd deze volledig toe te wijzen. Daarnaast heeft zij verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, vermeerderd met de wettelijke rente.
6.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat gelet op de bepleite vrijspraak de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de vordering te ingewikkeld is om in de strafprocedure te behandelen en om die reden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de vordering van de benadeelde partij te matigen.
6.4
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij [slachtoffer] rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank is, anders dan de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat de posten dubbele woonlasten (€ 298,28) en verhuiskosten ( € 575,71) het rechtstreeks gevolg zijn van de bewezenverklaarde handelingen van verdachte en dat deze voldoende zijn onderbouwd. De overige gevorderde materiële kosten zijn ook voldoende onderbouwd door de benadeelde partij. De rechtbank zal de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 3.058,57 als vergoeding ter zake van materiële schade, dan ook volledig toewijzen.
De rechtbank acht de vordering van de benadeelde partij, voor zover deze betrekking heeft op € 7.500, als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar. De rechtbank zal het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de onderbouwing van de vordering dit deel niet zonder meer kan dragen en het onderzoek daarnaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van in totaal € 10.558,75.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 20 april 2017 is ontstaan.
Dit brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte jegens [slachtoffer] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag, groot € 10.558,57, vermeerderd met de wettelijk rente daarover vanaf 20 april 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van [slachtoffer] .

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 57, 285, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij feit 1 onder primair en subsidiair tenlastegelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 meer subsidiair, 2 primair en 3 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1, meer subsidiair:
mishandeling
ten aanzien van feit 2, primair:
zware mishandeling
ten aanzien van feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
5 (vijf) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag en/of GGZ Reclassering Den Haag, Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag, en zich daarna gedurende de proeftijd op door de reclassering te bepalen tijdstippen blijft melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] een bedrag van € 10.558,75, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit een bedrag van € 3.058,57 als vergoeding voor materiële schade en een bedrag van € 7.500,- als vergoeding voor immateriële schade;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [slachtoffer] gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 10.558,75, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] , vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 20 april 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit een bedrag van € 3.058,57 als vergoeding voor materiële schade en een bedrag van € 7.500,- als vergoeding voor immateriële schade;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting –
vervangende hechteniszal worden toegepast voor de duur van
87 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.J.J. Visser, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. L.C. Bannink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.M. van der Wal-de Zoeten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL 1500-2017107827, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, districtsrecherche Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 55).
2.Proces-verbaal verhoor van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 september 2017, onder punt 7 en de daarbij behorende fotobladen 1 t/m 3, Proces-verbaal van bevindingen, met de daarbij behorende foto’s, blz. 41-47.
3.Proces-verbaal van aangifte, 2e alinea blz. 25.
4.Verklaring van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 september 2017, onder punt 10.
5.Een geschrift, te weten de geneeskundige verklaring van de afdeling heelkunde, locatie Westeinde, T.P. Saltzherrr, chirurg, van 3 mei 2017, blz. 53.
6.Verklaring van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 september 2017, onder punt 10.
7.Verklaring van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 september 2017, onder punt 8.
8.Verklaring van getuige [getuige 1] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 13 oktober 2017, onder punt 6, 9 en 11.
9.Verklaring van getuige [getuige 2] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 september 2017, onder punt 7 en 13.
10.Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 25 2e alinea.
11.Proces-verbaal verhoor van [slachtoffer] , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 4 september 2017, onder punt 24.
12.Proces-verbaal verhoor van , afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris op 13 oktober 2017, onder punt 12 en punt 27.
13.Proces-verbaal verhoor van verhoor aangever, blz. 25.
14.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , blz. 31.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , blz. 33 laatste alinea.