ECLI:NL:RBDHA:2017:13417

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 juni 2017
Publicatiedatum
20 november 2017
Zaaknummer
NL17.5850 en NL17.5851 (vovo)
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Afghaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in de asielprocedure van een Afghaanse eiser, die eerder een asielaanvraag had ingediend. De eiser, geboren in 1990, had zijn eerste asielaanvraag ingediend op 14 januari 2016, waarin hij stelde dat hij door de Taliban was vastgehouden en dat zijn familie was vermoord. Deze aanvraag werd op 20 september 2016 afgewezen. Eiser heeft later een verzoek om internationale bescherming ingediend in Duitsland, waarna hij op 12 juni 2017 door de Duitse autoriteiten aan Nederland werd overgedragen. De opvolgende asielaanvraag van eiser werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe relevante elementen aan de aanvraag waren toegevoegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden.

De rechtbank heeft op 18 augustus 2017 de zaak behandeld. Eiser was aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat er geen nieuwe relevante elementen zijn ingediend die de opvolgende aanvraag zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de situatie in Afghanistan niet voldoet aan de criteria van artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000, en dat de vrees van eiser voor de Taliban niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL 17.5850 (beroep) en NL 17.5851 (voorlopige voorziening)
V-nummer: [volgnummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 17 augustus 2017 in de zaak tussen
[de man] ,geboren op [geboortedatum] 1990, van Afghaanse nationaliteit, eiser/verzoeker,
hierna te noemen: eiser
(gemachtigde: mr. M. Rasul),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard en aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
Eiser heeft op 26 juli 2017 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde en A.J. Omarkhel, tolk in de taal Pashto. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: de rechtbank) heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 14 januari 2016 een eerste asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft eiser ten grondslag gelegd dat de Taliban heeft gepoogd eiser in te lijven in hun organisatie met als doel dat eiser een zelfmoordaanslag zou plegen. Eiser is een maand door de Taliban vastgehouden. Nadat hij had weten te ontsnappen heeft de Taliban zijn ouders en echtgenote vermoord. Bij besluit van 20 september 2016 heeft verweerder deze aanvraag afwezen als ongegrond. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld, maar dit beroep heeft hij later weer ingetrokken.
2. Eiser heeft vervolgens op 12 december 2016 een verzoek om internationale bescherming ingediend in Duitsland. De Duitse autoriteiten hebben een terugnameverzoek ingediend bij de Nederlandse autoriteiten, welk verzoek is geaccepteerd door verweerder op 21 december 2016. Op 12 juni 2017 is eiser overgedragen door de Duitse aan de Nederlandse autoriteiten. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser in Duitsland in behandeling genomen als opvolgende aanvraag.
3. Eiser heeft aan zijn opvolgende asielaanvraag nogmaals ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de Taliban en daarom niet terug kan keren naar Afghanistan.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het asielrelaas van eiser, zo stelt verweerder, bevat geen nieuwe (relevante) elementen of bevindingen. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaren.
5. Eiser is het met het bestreden besluit niet eens en heeft daartegen beroep ingesteld. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende het verbieden van zijn uitzetting tot uitspraak is gedaan op het door hem ingestelde beroep. Hieronder zal de rechtbank het beroepschrift per beroepsgrond bespreken.
6. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
7. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder, naar aanleiding van de opvolgende aanvraag, een nieuw FMMU-advies had moeten laten opmaken. Verweerder stelt terecht dat hij niet is gehouden om bij een opvolgende aanvraag een nieuw FMMU-advies te laten opstellen. Verder stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat gedurende het “Gehoor opvolgende aanvraag” niet is gebleken dat eiser last had van medische beperkingen die hem stoorden in het afleggen van een verklaring. Eiser heeft verklaard dat het gehoor kon plaatshebben en eiser heeft, na afloop van het gehoor, te kennen gegeven dat hij tevreden is over de manier waarop het gesprek is verlopen. De rechtbank merkt nog op dat de Duitse autoriteiten in hun faxbericht van 1 juni 2017 geen melding maken van medische beperkingen bij eiser. De grond slaagt niet.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het huidige asielrelaas van eiser, zoals hij dat naar voren heeft gebracht tijdens het “Gehoor opvolgende aanvraag”, geen nieuwe (relevante) elementen bevat. De problemen die eiser stelt te hebben ervaren met de Taliban heeft hij reeds aan zijn eerste asielaanvraag ten grondslag gelegd. Deze gestelde problemen heeft verweerder in zijn besluit van 20 september 2016 evenwel niet geloofwaardig geacht. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het asielrelaas zoals dat ten grondslag is gelegd aan de opvolgende asielaanvraag, geen aanleiding geeft om het eerdere besluit te heroverwegen. Ook de door eiser gestelde problemen met zijn schoonvader heeft verweerder terecht niet aangemerkt als nieuw (relevant) element. Tijdens zijn gehoor heeft eiser niet gerept over het al dan niet bestaan van problemen met zijn schoonvader als gevolg van de scheiding met zijn vrouw. Deze problemen heeft eiser pas kenbaar gemaakt in zijn zienswijze. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat het voor de hand had gelegen dat eiser die problemen in zijn gehoor kenbaar had gemaakt bij verweerder. Dit geldt temeer nu reeds sprake is van een opvolgende aanvraag.
9. De rechtbank is verder met verweerder van oordeel dat in Afghanistan geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, sub 3, van de Vreemdelingenwet 2000. Wat eiser hieromtrent aanvoert is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Het krantenartikel van 2 juni 2017 waar eiser naar verwijst, maakt niet dat niet kan worden uitgegaan van de informatie uit het Ambtsbericht Afghanistan 2016. Verweerder heeft ten aanzien van het krantenartikel terecht gesteld dat hieruit niet blijkt dat er sprake is van een reëel risico op ernstige schade bij personen die terugkeren naar Afghanistan. Daarnaast heeft verweerder het bestreden besluit niet alleen gebaseerd op de informatie uit het Ambtsbericht, maar ook op het rapport “Afghanistan; Protection of civilians in armed conflict, midyear report 2017” van de Verenigde Naties. De rechtbank merkt daarbij op dat verweerder bij het bepalen van zijn (terugkeer)beleid niet is gebonden aan het oordeel van een Afghaanse vicepresident over de veiligheidssituatie in Afghanistan.
10. Tot slot kan ook de grond van eiser, dat hij geen sociaal netwerk (meer) heeft in Afghanistan en daarom niet terug kan, niet slagen. Zoals verweerder terecht heeft gesteld in het bestreden besluit heeft eiser tijdens het "Gehoor opvolgende aanvraag" juist verklaard dat zijn overleden gewaande pleegouders en (ex-)vrouw nog in leven blijken te zijn. De beroepsgrond ontbeert dus iedere feitelijke grondslag. De stelling van eiser dat hij reeds geruime tijd in Nederland verblijft en daarom niet zou kunnen terugkeren, maakt het voorgaande niet anders.
11. Het beroep is ongegrond.
12. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, zodat het verzoek wordt afgewezen.
13. Voor veroordeling van verweerder in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder nummer NL 17.5850;
- verklaart het beroep ongegrond.
in de zaak geregistreerd onder nummer NL 17.5851;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Wal, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 augustus 2017.
griffier
(voorzieningen)rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak. Hoger beroep vreemdelingenzaken. Postbus 16113. 2500 BC ’s-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.