ECLI:NL:RBDHA:2017:13501
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van geloofwaardigheid en artikel 31 Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, van Iraanse nationaliteit, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na een eerdere aanvraag die niet in behandeling was genomen vanwege de Dublinverordening. De rechtbank oordeelde dat de asielaanvraag van eiser ongegrond was, omdat zijn verklaringen over zijn bekering tot het christendom en zijn deelname aan een feest tijdens de Muharram niet geloofwaardig werden geacht. Eiser had geen documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn asielrelaas en zijn verklaringen waren tegenstrijdig. De rechtbank volgde het standpunt van verweerder dat er geen gezinsleven was in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat eiser pas eind 2016 zijn echtgenote had leren kennen en er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven in Iran uit te oefenen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.