ECLI:NL:RBDHA:2017:13506
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.F.Th. de Roos
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van middelenvereiste
In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit bezittende vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op 20 december 2016 had afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar echtgenoot, referent, op 28 november 2016. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit van 11 mei 2017 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat niet voldaan zou zijn aan het middelenvereiste voor verblijf als gezinslid van referent. Eiseres heeft aangevoerd dat referent, die sinds 3 februari 2011 een uitkering ontvangt, volledig en blijvend arbeidsongeschikt is en daarom in aanmerking zou moeten komen voor vrijstelling van het middelenvereiste. De rechtbank heeft op 2 november 2017 de behandeling van het beroep in Breda gehouden, waarbij eiseres vertegenwoordigd was door haar gemachtigde, mr. M.M. van Daalhuizen, en verweerder door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.
De rechtbank heeft overwogen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid van referent. De verklaring van de arts arbeidshulpverlening, M.S. Oey, geeft aan dat referent arbeidsbelemmerd is, maar niet dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat referent pas vanaf 30 juli 2014 ontheven is van de plicht tot arbeidsinschakeling, en dat er geen bewijs is voor een informele ontheffing van arbeidsinschakeling gedurende vijf jaar. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van referent, zoals zijn rol als mantelzorger voor zijn zieke moeder, meegewogen in de belangenafweging, maar heeft geconcludeerd dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om eiseres een mvv te verlenen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 november 2017, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.