ECLI:NL:RBDHA:2017:13506

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
AWB 17/11609
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op basis van middelenvereiste

In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse nationaliteit bezittende vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) op 20 december 2016 had afgewezen. De aanvraag was ingediend door haar echtgenoot, referent, op 28 november 2016. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit van 11 mei 2017 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, omdat niet voldaan zou zijn aan het middelenvereiste voor verblijf als gezinslid van referent. Eiseres heeft aangevoerd dat referent, die sinds 3 februari 2011 een uitkering ontvangt, volledig en blijvend arbeidsongeschikt is en daarom in aanmerking zou moeten komen voor vrijstelling van het middelenvereiste. De rechtbank heeft op 2 november 2017 de behandeling van het beroep in Breda gehouden, waarbij eiseres vertegenwoordigd was door haar gemachtigde, mr. M.M. van Daalhuizen, en verweerder door mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

De rechtbank heeft overwogen dat uit de overgelegde stukken niet blijkt van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid van referent. De verklaring van de arts arbeidshulpverlening, M.S. Oey, geeft aan dat referent arbeidsbelemmerd is, maar niet dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Daarnaast heeft de rechtbank vastgesteld dat referent pas vanaf 30 juli 2014 ontheven is van de plicht tot arbeidsinschakeling, en dat er geen bewijs is voor een informele ontheffing van arbeidsinschakeling gedurende vijf jaar. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van referent, zoals zijn rol als mantelzorger voor zijn zieke moeder, meegewogen in de belangenafweging, maar heeft geconcludeerd dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om eiseres een mvv te verlenen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 november 2017, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/11609
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 2 november 2017 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres,

gemachtigde: mr. M.M. van Daalhuizen,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, voorheen de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 11 mei 2017 (het bestreden besluit). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft te Breda plaatsgevonden op 17 oktober 2017. Eiseres is verschenen bij haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 28 november 2016 heeft [referent], de echtgenoot, (referent) ten behoeve van eiseres een aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in de procedure Toegang en Verblijf ingediend. Op 20 december 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres daartegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [referent]’ omdat referent niet voldoet aan het middelenvereiste. Evenmin komt hij in aanmerking voor vrijstelling daarvan. Het niet toestaan van verblijf in Nederland is volgens verweerder niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat referent, die sinds 3 februari 2011 een uitkering ontvangt, thans op basis van de Participatiewet, in aanmerking had moeten komen voor vrijstelling van het middelenvereiste omdat hij volledig en blijvend arbeidsongeschikt is. Volgens eiseres bestonden er ook in de periode van 3 februari 2011 tot 30 juli 2014 voor referent geen verplichtingen zoals omschreven in artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet, omdat de gemeente Rotterdam referent niet aan zijn arbeidsverplichtingen houdt. Ter onderbouwing daarvan heeft eiseres de zogenoemde RAAK-rapportage overgelegd. Formeel wordt er geen vrijstelling verleend, ook niet met terugwerkende kracht als daarom wordt verzocht, maar in de praktijk wordt dit wel gehanteerd, aldus eiseres.
4. In geschil is of referent voor vrijstelling van het middelenvereiste in aanmerking had moeten komen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geoordeeld dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat er sprake is van volledige en blijvende arbeidsongeschiktheid van referent. Zo staat in de verklaring van M.S. Oey, arts arbeidshulpverlening, van 23 januari 2013 dat referent arbeidsbelemmerd is in de zin van de Subsidieregeling ESF 2007-2013. Ook uit het feit dat er ontheffing is verleend voor arbeidsinschakeling, kan dit niet worden afgeleid.
5. Vervolgens moet worden beoordeeld of is voldaan aan de eis dat sprake moet zijn van een ontheffing van arbeidsinschakeling gedurende vijf jaar. Verweerder heeft terecht geoordeeld dat eiser eerst vanaf 30 juli 2014 ontheven is van de plicht tot arbeidsinschakeling. Ook is niet gebleken dat daaraan voorafgaand ontheffing is verleend. Ook uit de overgelegde RAAK-rapportage valt dat niet af te leiden. De stelling dat sprake was van een informele ontheffing, is niet met stukken gestaafd.
6. Tot slot heeft verweerder de omstandigheden dat referent mantelzorger is voor zijn zieke moeder bij wie hij is ingetrokken om 24-uurs zorg te verlenen en dat zijn kinderen nu geen contact willen met referent maar in de toekomst mogelijk wel, meegenomen in de belangenafweging in het kader van het beroep op artikel 8 van het EVRM. Enigszins terughoudend toetsend heeft verweerder tot de conclusie kunnen komen dat deze omstandigheden niet dusdanig bijzonder zijn dat er sprake is van een positieve verplichting om eiseres in het bezit te stellen van een mvv.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 november 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.