ECLI:NL:RBDHA:2017:13513

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 juli 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
NL17.4154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 20 juli 2017, hebben eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De staatssecretaris had de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van deze aanvragen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat Duitsland inderdaad verantwoordelijk is voor de asielaanvragen van eisers, aangezien zij eerder in dat land asiel hebben aangevraagd.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat Duitsland de verplichtingen uit het Vluchtelingenverdrag en het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet zou naleven. De eisers voerden aan dat hun verwijdering naar Duitsland hen zou blootstellen aan vervolging in hun land van herkomst, Irak. Echter, de rechtbank oordeelde dat de enkele afwijzing van eerdere asielaanvragen in Duitsland niet voldoende was om aan te nemen dat Duitsland de aanvragen niet op een juiste manier zou behandelen. De rechtbank benadrukte dat eisers het recht hebben om hun situatie opnieuw voor te leggen in Duitsland.

De uitspraak werd gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier M.Ch. Grazell. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.4154 en NL17.4156
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2017 in de zaken tussen

[eiser], eiser en

[eiseres], eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. drs. S.F.E. Verdonck).

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 29 juni 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken met nrs. NL17.4155 en NL17.4157, plaatsgevonden op 20 juli 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen B. Arabi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvragen van eisers omdat eisers eerder in dat land asiel hebben aangevraagd.
2. Wel in geschil is of Nederland de behandeling van de aanvragen desondanks aan zich moet trekken op grond van artikel 17 van Verordening 604/2013/EU (Dublinverordening), omdat ten aanzien van Duitsland niet langer kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
3. In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Bondsrepubliek Duitsland uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het is aan eisers om aannemelijk te maken dat dit in dit geval niet kan. Eisers hebben betoogd dat verwijdering naar Duitsland ertoe leidt dat zij zullen worden uitgezet naar hun land van herkomst, Irak, terwijl zij daar vervolging te vrezen hebben, dan wel een reëel risico lopen op ernstige schade. De enige grond ter onderbouwing van dat standpunt is dat Duitsland hun eerdere asielaanvragen heeft afgewezen. Daarmee is echter niet aannemelijk gemaakt dat Duitsland bij de beoordeling van de asielaanvragen geen juiste toepassing heeft gegeven aan het Vluchtelingenverdrag en het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Als eisers van mening zijn dat hun zaken niet goed zijn beoordeeld, hebben zij bovendien het recht om bij hun opvolgende aanvraag in Duitsland alsnog aannemelijk te maken dat zij recht hebben op internationale bescherming. Duitsland heeft met de claimacceptatie immers toegezegd de aanvragen van eisers te behandelen.
4. Verweerder heeft zich daarom met een beroep op het interstatelijk vertrouwensbeginsel op het standpunt mogen stellen dat ervan kan worden uitgegaan dat Bondsrepubliek Duitsland de verplichtingen zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal schenden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. De beroepen zijn ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 juli 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.