ECLI:NL:RBDHA:2017:13520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
NL17.10843 en NL17.10844
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheid van Polen in het kader van het Dublin-systeem

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. H.C.Ch. Kneuvels, een beroep heeft ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de aanvraag van de eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, met als argument dat Polen verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om overdracht naar Polen te voorkomen.

Tijdens de zitting op 9 november 2017 heeft de rechtbank de eiser gehoord, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de dossierstukken, waaronder Eurodac, blijkt dat de eiser wel degelijk asiel heeft aangevraagd in Polen. De rechtbank heeft het standpunt van de eiser dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Polen niet gevolgd, omdat er geen bewijs was voor dwang bij het indienen van de aanvraag.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich had moeten trekken. Eiser voerde aan dat er gebreken waren in de asielprocedure en opvang in Polen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen aanwijzingen waren dat de behandeling van asielaanvragen in Polen niet correct plaatsvond. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet aan zich hoefde te trekken en heeft het beroep ongegrond verklaard. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.10843 en NL17.10844
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 9 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser en verzoeker, hierna te noemen: eiser

(gemachtigde: mr. H.C.Ch. Kneuvels),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen zijn rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H.M. Post).

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft ook een voorlopige voorziening gevraagd ter voorkoming van overdracht hangende het beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen G.M.A. Alharbia. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank in de zaak NL17.10843: verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter in de zaak NL17.10844: wijst het verzoek af.

Overwegingen

1. Ter zitting heeft eiser betoogd dat hij geen asiel heeft aangevraagd in Polen. De rechtbank volgt dat standpunt niet, nu uit de dossierstukken, waaronder Eurodac, maar zelfs uit zijn eigen verklaringen, blijkt dat wel asiel is aangevraagd in Polen. Dat er sprake was van dwang kan de rechtbank niet afleiden uit de beschikbare informatie. Derhalve is Polen in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
2. Vervolgens staat ter beoordeling of verweerder de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de aanvraag aan zich had moeten trekken.
3. Eiser voert aan sprake is van aan het systeem gerelateerde gebreken aan de asielprocedure en de asielopvang in Polen. Hij wijst ter onderbouwing hiervan op het feit dat zijn aanvraag zal worden behandeld als een opvolgende asielaanvraag, omdat de termijn van 9 maanden voor het behandelen van de oorspronkelijke aanvraag is verstreken. Het is niet duidelijk wat de status is van de oorspronkelijke asielaanvraag in Polen. Zelfs als aanvraag zou zijn afgewezen, dan nog moet er van uit worden gegaan dat inhoudelijke beoordeling heeft plaatsgevonden. Volgens de Procedurerichtlijn is het dan zo dat in een opvolgende aanvraag nieuwe elementen en bevindingen naar voren moeten worden gebracht. Dus zelfs als de oorspronkelijk in Polen ingediende aanvraag is afgewezen, is daarmee nog niet gezegd dat de behandeling van de huidige aanvraag als opvolgende aanvraag in strijd is met Verdragen en Richtlijnen.
4. De door eiser aangehaalde rapportages over Polen betreffen onder meer de houding van de Poolse autoriteiten ten opzichte van vluchtelingen. Deze houding baart zorgen, maar dat neemt niet weg dat Polen de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag heeft aanvaard. Uit de rapportages is niet af te leiden dat de behandeling van asielaanvragen niet correct plaatsvindt.
5. Ook de ingebrachte informatie over de onafhankelijkheid van rechters in Polen baart zorgen, maar ook op basis daarvan kan niet worden gezegd dat asielaanvragen niet volgens regels worden beoordeeld.
6. In het persoonlijk relaas van eiser, zoals blijkt uit het gehoor, vindt de rechtbank geen aanwijzingen voor stelling dat de asielprocedure of de opvang in Polen niet aan de eisen voldoet. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij in een dwangsituatie was gebracht met betrekking tot het indienen van een asielaanvraag, maar daarvoor biedt de landeninformatie geen aanknopingspunten. Verder heeft eiser opvang gekregen. Eiser kwalificeert dit zelf als een gevangenis, maar ook daarvoor zijn geen aanknopingspunten in de rapportages.
7. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat niet langer mag worden uitgegaan van interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Verweerder heeft de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet aan zich hoeven trekken.
8. Het beroep is ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter en voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Valk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel