ECLI:NL:RBDHA:2017:13521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 november 2017
Publicatiedatum
21 november 2017
Zaaknummer
awb 17/3118
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van ongeloofwaardigheid van het relaas van de eiser met betrekking tot homoseksuele geaardheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraanse nationaliteit bezittende man, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij zijn asielaanvraag op 12 januari 2017 werd afgewezen. Eiser stelt homoseksueel te zijn en heeft een relaas gepresenteerd over zijn relatie met een andere Iraanse man, waarbij hij beweert dat zijn seksuele geaardheid in Iran tot ernstige problemen heeft geleid. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 19 april 2017 en 4 oktober 2017, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.P.R. Peeters, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. N. Hamzaoui en mr. L. Verheijen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is, omdat het op detailniveau overeenkomt met dat van een andere Iraanse asielzoeker, wat de mogelijkheid van een onafhankelijk verhaal van eiser in twijfel trekt. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij homoseksueel is. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000, en het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/3118

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

gemachtigde mr. W.P.R. Peeters,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 januari 2017 (het bestreden besluit) waarbij zijn asielaanvraag is afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 19 april 2017. Eiser is verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. N. Hamzaoui. De behandeling van het beroep is ter zitting aangehouden.
Het onderzoek is geschorst in verband met een onderzoek op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Op 1 juni 2017 heeft de geheimhoudingskamer van de rechtbank op grond van 8:29, derde lid, van de Awb geoordeeld dat beperking van de kennisneming van een deel van de onderliggende stukken gerechtvaardigd is.
Partijen hebben op grond van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb, ermee ingestemd dat mede uitspraak gedaan wordt door de rechtbank op de stukken waarvan de beperkte kennisneming gerechtvaardigd is geacht.
Eiser heeft bij brief van 5 juli 2017 op de beslissing van de geheimhoudingskamer gereageerd en geen toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Verweerder heeft op 1 augustus 2017 een schriftelijke reactie ingediend.
De vervolgbehandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. L. Verheijen. Als tolk is verschenen H.M. Barzendji, tolk in de Sorani taal.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraanse nationaliteit. Op 24 oktober 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Hij heeft aan zijn aanvraag -samengevat- het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij homoseksueel is en dat hij in Iran gedurende negen of tien jaar een relatie heeft gehad met [naam]. Op een avond heeft [naam] een filmpje gemaakt van hun seksuele handelingen. Hij heeft vergeten om het filmpje te wissen. Vervolgens heeft de vader van [naam] het filmpje gezien en het aan de vader van eiser getoond.
De vader van [naam], die bij de Itlahat werkt, heeft een klacht tegen eiser ingediend en een politiek dossier van hem aangemaakt. Er is een inval gedaan in het ouderlijk huis van eiser. Daarbij is de woning doorzocht en is eisers computer waarop foto’s van hem en [naam] stonden, meegenomen. Eiser heeft vervolgens Iran verlaten.
3. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is, omdat zijn relaas op detailniveau ten aanzien van de opbouw, chronologie, gebeurtenissen en rollen van derde personen overeenkomt met dat van een andere Iraanse asielzoeker, eerst bekend als “X” en thans bekend als [naam], (hierna: [naam]). Dat twee van elkaar losstaande individuen dit hebben meegemaakt is onaannemelijk, aldus verweerder.
4. Subsidiair heeft verweerder de overige verklaringen van eiser aan de hand van Werkinstructie 2015/9 getoetst en beoordeeld of eiser aannemelijk heeft weten te maken dat hij homoseksueel is. Volgens verweerder is eiser daarin niet geslaagd.
5. Verweerder heeft het relaas van [naam] als geloofwaardig aangemerkt. Hij is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel. Verweerder heeft desgevraagd een geanonimiseerd rapport van nader gehoor van [naam] aan eiser verstrekt.
De omstandigheid dat eiser een vrijwel identiek verhaal heeft verteld, is voor verweerder echter aanleiding om de zaak van [naam] opnieuw te beoordelen. Een voornemen tot intrekking van de asielvergunning van [naam] is inmiddels uitgebracht.
6. Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder een aantal stukken toegezonden waarbij is verzocht om geheimhouding.
Bij beslissing van 1 juni 2017 heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen gewichtige redenen aanwezig zijn om de brief van het COa van 2 mei 2017 met persoonsgegevens en de daarin genoemde locaties waar zij beiden verbleven, voor eiser geheim te houden. Eiser moet immers worden geacht de persoon “X” te kennen, evenals de locaties waar hij samen met “X” zou hebben verbleven.
Gewichtige redenen voor beperkte kennisneming zijn wel aanwezig voor de overige stukken. Ten aanzien van de pagina waarop alle verblijflocaties van beide personen worden genoemd, geldt dat eiser geen kennis hoeft te dragen van de verblijfslocaties waarop “X” niet samen met eiser verbleef. Ook beschouwt de rechtbank de ambtelijke e-mailcorrespondentie als interne stukken die niet aan eiser bekend hoeven te worden gemaakt.
7. De rechtbank heeft aldus bepaald dat beperkte kennisneming van de door verweerder overgelegde stukken gerechtvaardigd is, behalve de brief van 2 mei 2017, zonder bijlagen, van het COa. Deze brief is vervolgens aan eiser verstrekt.
8. Op wat eiser in beroep heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
9. De stelling van eiser dat [naam] eisers relaas dat op papier was gezet en in een kast werd bewaard op één of de andere manier moet hebben gelezen, wordt door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank verwijst hiertoe naar de reactie van verweerder van 1 augustus 2017.
Zoals verweerder daarin terecht opmerkt, heeft eiser altijd volhard in zijn standpunt dat het niet bevreemdingwekkend is dat hij een vergelijkbaar relaas heeft met dat van een ander. Ook volhardt eiser in dat standpunt als verweerder een geanonimiseerde versie van een deel van het gehoor van [naam] heeft verstrekt.
Eerst door de beslissing van de rechtbank van 1 juni 2017, wijzigt eiser zijn standpunt en erkent hij dat hij en [naam] vrienden waren (verweerder stelt: neven) en dat zij op twee AZC’s een kamer hebben gedeeld. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich voorts terecht op het standpunt dat niet valt in te zien waarom eiser niet eerder in de procedure heeft aangevoerd dat hij zijn relaas heeft opgeschreven. Of het relaas, dat tot op heden overigens niet door eiser is overgelegd, door beiden is gebruikt, is het niet meer toetsbaar. Het is dan ook niet aan verweerder om te onderzoeken of dit asielrelaas betrekking heeft op eiser dan wel op [naam].
10. Vervolgens oordeelt de rechtbank dat verweerder het verzoek van eiser om nadere stukken inzake [naam] terecht om privacyredenen heeft afgewezen.
11. De informatie die eiser in zijn brief van 5 juli 2017 heeft verstrekt over [naam] en de bijbehorende stukken, waaronder twee getuigenverklaringen, blijven buiten bespreking omdat deze niet relevant zijn voor de beoordeling in deze zaak.
12. Gelet op het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot de slotsom dat verweerder de aanvraag van eiser terecht op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 als ongegrond heeft afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 november 2017.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.