ECLI:NL:RBDHA:2017:13670
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. Pavićević
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse Hazara met psychische problemen en eerdere afwijzingen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Afghaanse eiser van Hazara afkomst. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser overgelegde informatie niet voldoende was om aan te tonen dat zijn situatie in Afghanistan zodanig was verslechterd dat hij een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd vastgesteld dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan niet zodanig is dat er sprake is van een 15c-situatie.
De eiser had eerder een asielaanvraag ingediend die was afgewezen op grond van ongeloofwaardigheid. In zijn opvolgende aanvraag voerde hij aan dat hij lijdt aan psychische problemen, waaronder suïcidaliteit, en dat hij niet in staat was om zijn asielrelaas eerder naar voren te brengen. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris op goede gronden had besloten de aanvraag niet inhoudelijk te toetsen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij tijdens zijn eerdere procedure niet in staat was om zijn verhaal te doen. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was.
De rechtbank benadrukte dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij als Hazara in Parwan een reëel risico liep op schending van artikel 3 van het EVRM. De door hem overgelegde landeninformatie toonde niet aan dat de situatie voor Hazara's op relevante wijze was verslechterd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.