In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 november 2017 uitspraak gedaan in het beroep van eiser, een Iraakse Koerd, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag af te wijzen. Eiser had op 7 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd op 23 mei 2017 afgewezen. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op 1 november 2017 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M.M. van Woensel, en de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. drs. S.F.E. Verdonck.
De rechtbank heeft overwogen dat de verklaringen van eiser over problemen met zijn Arabische collega's en zijn geaardheid ongeloofwaardig zijn geacht door de verweerder. Hoewel sommige elementen van zijn relaas, zoals de vrees voor IS en het overlijden van een vriendin, als geloofwaardig werden beschouwd, waren deze niet voldoende om een asielvergunning te rechtvaardigen. Eiser heeft in beroep herhaald dat hij problemen heeft ondervonden vanwege zijn geaardheid en dat hij zich heeft bekeerd tot het christendom, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de asielaanvraag van eiser terecht is afgewezen op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet. Het beroep is ongegrond verklaard, en er zijn geen omstandigheden gevonden die aanleiding geven tot een kostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser kan binnen vier weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.