ECLI:NL:RBDHA:2017:14118

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
NL17.468
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse politieagent wegens ongeloofwaardige verklaringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 november 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een eiser van Iraakse nationaliteit, die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat de verklaringen van de eiser over zijn asielrelaas als ongeloofwaardig werden beschouwd. Eiser, geboren in 1984, had gesteld dat hij als politieagent in Irak was overgeplaatst naar een gebied om te vechten tegen IS, maar dat hij weigerde om burgers te deporteren en daardoor bedreigd werd door een militie. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser inconsistent en tegenstrijdig waren, wat leidde tot de conclusie dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij in aanmerking kwam voor een verblijfsvergunning.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiser beoordeeld en vastgesteld dat er verschillende elementen waren die niet klopten. Eiser had bijvoorbeeld verklaard dat hij getuige was van geweld, maar zijn verklaringen hierover waren niet consistent. Ook was het opmerkelijk dat hij Irak op legale wijze had kunnen verlaten, terwijl hij stelde dat hij gezocht werd door de autoriteiten. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 november 2017 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. I.M. van Kuilenburg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.J. Hakvoort).

ProcesverloopBij besluit van 5 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Iraakse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1984. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Irak politieagent was en bij de politie een administratieve functie bekleedde. Op een gegeven moment kwam er een bevel van het ministerie van binnenlandse zaken waarin opdracht werd gegeven om 500 agenten, waaronder eiser, over te plaatsen naar het gebied [gebied] om mee te vechten tegen IS. Eiser kwam daar onder het commando te staan van de militie [militie] ( [militie] ). Na een dag of vier bracht [militie] eiser en 700 andere agenten samen met 800 militiestrijders naar het dorp [dorp] , waar zij de opdracht kregen de burgers uit hun huizen te halen, op te pakken en mee te nemen naar [gebied] . Toen eiser dit weigerde te doen, heeft [militie] eiser bedreigd. Hierop is eiser, terwijl [militie] nog bezig was met de dorpelingen, samen met twee andere weigeraars gevlucht en uiteindelijk met behulp van zijn broer Irak per vliegtuig verlaten naar Turkije. Eiser kan niet terugkeren omdat hij door de regering wordt gezocht wegens desertie.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- zijn identiteit, nationaliteit en herkomst;
- zijn baan als politieagent, de overplaatsing naar [gebied] onder bevel van [militie] , de weigering invallen te doen in woningen in het dorp [dorp] en de daarop volgende vlucht.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, evenals zijn baan als politieagent. De gestelde overplaatsing naar [gebied] onder bevel van [militie] en de daaruit voortgevloeide problemen acht verweerder echter niet geloofwaardig, omdat eiser naar het oordeel van verweerder hierover tegenstrijdig en wisselend heeft verklaard.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel degelijk consistente en geloofwaardige verklaringen heeft afgelegd. De door verweerder geconstateerde tegenstrijdige verklaringen vallen allemaal onder de categorie spijkers op laag water zoeken. Eiser heeft zijn asielrelaas bovendien voorzien van een gedegen onderbouwing. Zowel ten aanzien van zijn asielrelaas in het algemeen als specifiek ten aanzien van eiser door middel van de twee overgelegde arrestatiebevelen. Volgens eiser dient hem dan ook het voordeel van de twijfel te worden gegund.
4. Verweerder heeft ter zitting gemotiveerd verweer gevoerd.
5.1.
Ingevolge artikel 29 van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
5.2.
Volgens paragraaf C1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000)
beoordeelt de IND de geloofwaardigheid van de relevante elementen. Relevante elementen zijn feiten en omstandigheden die in de volgende twee categorieën worden onderscheiden: a) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gegevens die zien op de persoon van de vreemdeling; en
b) de voor de beoordeling van de inwilligbaarheid van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd relevante gestelde gebeurtenissen.
5.3.
Verder blijkt uit paragraaf C1/4.4.1 van de Vc 2000 dat als de IND een relevant element niet als geloofwaardig beoordeelt, de vreemdeling op basis van dit element geen aanspraak kan maken op de beschermingsgronden als genoemd in artikel 29, eerste lid, van de Vw. Uit paragraaf C1/4.4.2 van de Vc 2000 blijkt voorts dat er een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling plaatsvindt. Hierbij worden alle relevante omstandigheden van het geval betrokken en in onderlinge samenhang gewogen.
6.1.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiser in redelijkheid vanwege bevreemdingwekkende, inconsistente en tegenstrijdige verklaringen op essentiële onderdelen ongeloofwaardig heeft kunnen achten. Daarbij heeft verweerder het van belang kunnen achten dat het vreemd is dat eiser stelt drie mensen in het dorp doodgeschoten heeft zien worden, terwijl hij heeft verklaard niet het dorp te zijn ingegaan maar aan de rand van het dorp te zijn gebleven. De door eiser gegeven verklaring, dat hij deze mensen doodgeschoten heeft zien worden vanaf zijn plek aan de rand van het dorp, biedt onvoldoende verklaring nu eiser tijdens het nader asielgehoor (pagina 12) zeer gedetailleerde verklaringen heeft afgelegd over de gebeurtenissen. In dit kader heeft verweerder het tevens tegen kunnen werpen dat eiser inconsistent heeft verklaard over het feit dat hij vrouwen verkracht zag worden. In het vrije relaas heeft eiser immers verklaard dat vrouwen en meisjes werden verkracht, terwijl hij later in het nader gehoor verklaard dat dit niet die dag is gebeurd maar dat hij dit later heeft vernomen. Anders dan eiser hierover later stelt, kan uit zijn verklaringen tijdens het nader gehoor hierover niet worden opgemaakt dat eiser het slechts in algemene zin bedoelde en niet uit eigen waarneming. Met verweerder is de rechtbank verder van oordeel dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over de grootte van de groepen waarin de agenten en de militieleden werden ingedeeld. In eerste instantie heeft eiser immers verklaard dat een samengestelde groep bestond uit 10 agenten en 15 militieleden om later te verklaren dat de groepen uit 45 tot 50 man bestond. Voorts heeft verweerder het eiser tegen kunnen werpen dat eiser na zijn weigering te voldoen aan een dienstbevel zo makkelijk heeft kunnen wegvluchten. Temeer nu eiser heeft verklaard dat de [militie] eiser heeft bedreigd vanwege zijn weigering mee te werken aan de deportatie van de dorpelingen. Ook heeft verweerder het bevreemdend kunnen achten dat eiser in zijn rugzak die hij meehad naar de actie bij het dorp ook burgerkleren had zitten. Eiser was immers gelegerd in [gebied] en kreeg enkel de opdracht naar het dorp [dorp] te gaan voor een actie. Verweerder heeft het tot slot opmerkelijk kunnen vinden dat eiser, terwijl hij stelt gezocht te worden door de Iraakse autoriteiten en de [militie] , Irak op legale en gecontroleerde wijze per vliegtuig heeft kunnen verlaten. Dit duidt er immers niet op dat eiser in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat.
6.2.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet de door eiser gewenste waarde heeft hoeven hechten aan de overgelegde algemene stukken die het asielrelaas van eiser zouden ondersteunen. Dat het relaas van eiser past binnen het beeld dat uit gezaghebbende openbare bronnen, waaronder rapporten van de US State Department en de Finse overheid, over de (gezags)verhouding tussen milities en de politie in Irak naar voren komt, maakt de hiervoor genoemde verklaringen van eiser niet minder tegenstrijdig, inconsistent of bevreemdend. De overgelegde overheidsdocumenten, waaronder het opsporingsbevel, kunnen evenmin tot een ander oordeel leiden nu de authenticiteit daarvan niet kan worden vastgesteld en de in de documenten genoemde wetsartikelen niet zien op de door eiser gestelde desertie maar op het stelen van bezittingen. Eiser heeft dit laatste ter zitting ook niet kunnen ontkrachten. Er kan dan ook niet de door eiser gewenste waarde aan de documenten worden gegeven. De in beroep overgelegde mailwisselingen met [persoon A] en [persoon B] nopen evenmin tot een ander oordeel. Daargelaten dat ook deze verklaringen die zien op de situatie in het algemeen in Irak niet af kunnen doen aan de tegenstrijdige, inconsistente en bevreemdingwekkende verklaringen van eiser, acht ook [persoon B] het opmerkelijk dat eiser, indien hij daadwerkelijk in de negatieve belangstelling van de [militie] staat, Irak op legale wijze via de luchthaven heeft kunnen verlaten.
7. Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt in aanmerking te komen voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel