ECLI:NL:RBDHA:2017:14119
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van een Afghaanse minderjarige wegens gebrek aan reëel risico op vervolging of schending van mensenrechten
Op 30 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Afghaanse minderjarige die asiel had aangevraagd. De eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, had zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser, geboren in 2006, naar Nederland was gekomen na een incident waarbij hij door mannen met baarden was benaderd. Eiser stelde dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico liep op vervolging en schending van artikel 3 van het EVRM, omdat hij mogelijk door de Taliban zou worden gerekruteerd of slachtoffer zou worden van seksueel misbruik, een praktijk die bekend staat als bacha bazi.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk een reëel risico loopt. De rechtbank concludeerde dat de door eiser aangevoerde elementen te speculatief waren en dat er geen concrete aanwijzingen waren dat hij daadwerkelijk gevaar liep. De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat de asielaanvraag ongegrond was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade zou lopen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na verzending van de uitspraak.