ECLI:NL:RBDHA:2017:14219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2017
Publicatiedatum
4 december 2017
Zaaknummer
C/09/539033 / JE RK 17-1774
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J.E.M.G. van Wezel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige in een jeugdhulpvoorziening

Op 20 november 2017 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2008. Het verzoek tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing werd ingediend door de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden, naar aanleiding van zorgen over de zorg en veiligheid van de minderjarige. De kinderrechter had eerder op 15 september 2017 al een voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verleend voor een periode van drie maanden.

Tijdens de zitting op 20 november 2017 werd duidelijk dat de minderjarige, hierna aangeduid als [minderjarige], te maken had met ernstige zorgen, waaronder pedagogische verwaarlozing en mishandeling door de moeder. De moeder had een alcoholverslaving en de vader was ook niet in staat om een stabiele opvoedingssituatie te bieden. De kinderrechter oordeelde dat de situatie van de minderjarige onveilig was en dat er een dringende noodzaak was voor een jeugdbeschermer om de hulpverlening te coördineren.

De kinderrechter besloot om de minderjarige onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden en verleende een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpvoorziening voor een periode van zes maanden. De kinderrechter benadrukte het belang van een zo spoedig mogelijke plaatsing in een gezinsomgeving en dat er gewerkt moet worden aan de verbetering van de thuissituatie, zodat de ouders in de toekomst weer voor de minderjarige kunnen zorgen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er werd informatie gegeven over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/539033 / JE RK 17-1774
Datum uitspraak: 20 november 2017

Beschikking van de kinderrechter

Ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 4 september 2017 ingekomen verzoekschrift van:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Haaglanden(hierna te noemen: de Raad),
betreffende:
- [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige]
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. L.C. Blok te Zoetermeer.

Het procesverloop

Bij beschikking van 15 september 2017 van de kinderrechter in deze rechtbank is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van 16 september 2017 tot 2 december 2017 en is voor dezelfde periode machtiging verleend [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking van 15 september 2017;
- het rapport van de Raad van 13 november 2017.
Op 20 november 2017 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- mevrouw [A] namens de Raad;
- mevrouw [B] , namens Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden
(hierna te noemen: de gecertificeerde instelling);
- de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. L.C. Blok.

Feiten

- [minderjarige] verblijft feitelijk bij [verblijfplaats]

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt, na mondelinge wijziging daarvan, tot ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de periode van één jaar en tot het verlenen van een trajectmachtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening, in totaal voor de periode van zes maanden. De Raad heeft, blijkens de stukken en hetgeen ter terechtzitting naar voren is gebracht, het volgende aan het verzoek ten grondslag gelegd. Er zijn grote zorgen over de basale zorg en veiligheid van [minderjarige] Er zijn concrete signalen van pedagogische verwaarlozing, mishandeling en onvoldoende basisveiligheid en verzorging. [minderjarige] is meermalen het slachtoffer geweest van mishandeling door de moeder, waarvoor de moeder wordt vervolgd. Dit zorgt bij [minderjarige] voor angst en onbegrip, hetgeen zich ook uitte in moeilijk gedrag op school. [minderjarige] heeft daarnaast bij de voormalige pleegmoeder en op school zorgelijke uitspraken gedaan. Zo heeft hij bij de pleegmoeder aangegeven dood te willen en op school aangegeven dat hij er beter niet kan zijn omdat niemand van hem houdt. [minderjarige] is onlangs overgeplaatst van het pleeggezin waar hij tijdelijk verbleef naar [verblijfplaats] vanwege seksueel overschrijdend gedrag. Hij is eerder, in 2015 en 2016, op vrijwillige basis uit huis geplaatst geweest. De moeder kampt daarnaast met een alcoholverslaving en heeft een belast verleden. Zij heeft moeite met haar impulsregulatie, wat heeft geleid tot een aantal incidenten waarbij fysiek geweld is gebruikt naar [minderjarige] Ook de vader kampt met een alcoholverslaving en speelt bovendien momenteel geen grote rol in het leven van [minderjarige] Daarnaast is er sprake van een problematische relatie tussen de ouders, waarbij de ouders veelvuldig ruzie hebben en geen gezond opvoedingsklimaat voor [minderjarige] kunnen creëren. Volgens de Raad is naast een ondertoezichtstelling ook een uithuisplaatsing noodzakelijk om het leven van de moeder te stabiliseren en de daarmee samenhangende relatie tussen de moeder en [minderjarige] , zodat er een veilig leefklimaat ontstaat waar warme contactmomenten met [minderjarige] centraal staan. Daarnaast dient [minderjarige] geobserveerd te worden, voordat hij kan worden overgeplaatst naar een plek voor de langere termijn.
Mr. Blok heeft, namens de moeder, ingestemd met de verzochte ondertoezichtstelling en daarnaast bepleit tot afwijzing van het verzoek tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing dan wel toewijzing voor een kortere duur. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de moeder in behandeling is bij De Brijder voor haar alcoholverslaving en zich inzet om de situatie te veranderen. De moeder heeft ontkend dat er in het verleden sprake zou zijn van mishandeling en is bovendien bereid alle hulp te aanvaarden. Een terugplaatsing onder voorwaarden, zoals bijvoorbeeld het volgen van behandeling, is daarom het meest passend, aldus de raadsman.
De moeder heeft – ter aanvulling op hetgeen de raadsman heeft betoogd – aangevoerd dat zij veelvuldig contact heeft met De Brijder.
De vader heeft ingestemd met het verzochte en heeft aangevoerd dat hij graag onder begeleiding van de gecertificeerde instelling omgang zou willen hebben met [minderjarige]

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat uit de stukken volgt dat [minderjarige] het slachtoffer lijkt te zijn geweest van mishandeling door de moeder en er bovendien aanwijzingen zijn dat dit al langere tijd speelt. De moeder kampt met een hardnekkige alcoholverslaving en persoonlijke problematiek. Ook de vader kampt met een alcoholverslaving. Het leven van [minderjarige] lijkt daardoor te zijn gekenmerkt door angst en een gevoel van onveiligheid. Door die situatie vertoont [minderjarige] bovendien probleemgedrag op school en komt hij onvoldoende toe aan zijn ontwikkeling. De kinderrechter ziet hierin een concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] en is van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor ondertoezichtstelling aanwezig zijn. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat een jeugdbeschermer de hulpverlening voor zowel de moeder als [minderjarige] kan coördineren en ervoor kan waken dat de belangen van [minderjarige] niet uit het oog verloren raken.
De kinderrechter overweegt daarnaast dat de situatie van de moeder nog te instabiel is voor [minderjarige] om terug te kunnen keren naar huis. De moeder wordt thans behandeld voor haar alcoholverslaving en is hierdoor naar het oordeel van de kinderrechter onvoldoende emotioneel beschikbaar voor [minderjarige] Om de veiligheid van [minderjarige] te kunnen garanderen en om te waarborgen dat [minderjarige] opgroeit in een omgeving waarin hij niet langer slachtoffer hoeft te zijn van mishandeling, acht de kinderrechter het noodzakelijk om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen als verzocht. De kinderrechter is daarom van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn. De kinderrechter ziet geen aanleiding de machtiging te verlenen voor een kortere duur dan verzocht, omdat de behandeling van de moeder zich nog in een beginstadium bevindt en bovendien niet valt te verwachten dat de situatie binnen zes maanden zodanig zal verbeteren, dat een terugplaatsing van [minderjarige] in zijn belang kan worden geacht. Wel benadrukt de kinderrechter dat een zo spoedig mogelijke plaatsing in een gezinsomgeving de hoogste prioriteit heeft.
Gelet op de jonge leeftijd van [minderjarige] en zijn behoefte aan duidelijkheid over zijn opvoedingssituatie, acht de kinderrechter het van belang dat de komende periode met de nodige voortvarendheid zal worden onderzocht wat het toekomstperspectief van [minderjarige] is. Na uithuisplaatsing dient, voor zover de situatie dat toelaat, in een betrekkelijk korte periode te worden gewerkt aan terugplaatsing bij de eigen ouder(s). Zolang niet evident is dat thuisplaatsing niet meer aan de orde is, zal de gecertificeerde instelling aandacht moeten besteden aan het zodanig verbeteren van de thuissituatie dat de ouders weer zelf het kind kunnen verzorgen en opvoeden, zodat de uithuisplaatsing niet langer duurt dan strikt noodzakelijk is.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
stelt [minderjarige] van 20 november 2017 tot 20 november 2018 onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
en
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder en aansluitend in een gezinsgerichte voorziening van 20 november 2017 tot 20 mei 2018;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. drs. J.E.M.G. van Wezel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van E.G. Nuboer als griffier en in het openbaar uitgesproken op
20 november 2017.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.