ECLI:NL:RBDHA:2017:14377

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 4889
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

Op 7 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de weigering van een uitkering op basis van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres, die eerder ziek was gemeld vanwege diverse medische klachten, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. De aanvraag werd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) afgewezen, omdat eiseres niet meer dan 34,18% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat haar klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van het UWV zijn gebaseerd op rapporten van verzekeringsartsen, die zorgvuldig tot stand zijn gekomen. Eiseres had geen medische stukken overgelegd die haar standpunt konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts b&b de beperkingen van eiseres adequaat had vastgesteld en dat er geen reden was om aan de geschiktheid van de geduide functies te twijfelen. De rechtbank concludeerde dat eiseres terecht geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij in staat was meer dan 65% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/4889

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. M.S. Kerkhof-Pöttger),
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,

verweerder
(gemachtigde: M. Alsemgeest).

Procesverloop

Bij besluit van 13 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder met ingang van
23 december 2016 eiseres een uitkering ingevolge de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) geweigerd.
Bij besluit van 15 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2017. Eiseres is verschenen, vergezeld van haar echtgenoot en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres, werkzaam geweest als medewerkster klantencontact voor 36 uren per week bij [bedrijf], heeft zich op 26 september 2014 ziekgemeld als gevolg van nek- en polsklachten, astma en verhoogde bloeddruk. Vervolgens is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet toegekend. Met een aanvraag van 27 juni 2016 heeft eiseres verzocht om een Wet WIA-uitkering. Bij besluit van 29 juli 2016 is deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat de werkgever van eiseres niet alle verplichtingen was nagekomen met betrekking tot de re-integratie. De periode van loondoorbetaling is daarom verlengd tot 22 september 2017. Omdat aan de re-integratieverplichtingen is voldaan is met het besluit van 15 november 2016 de periode van loondoorbetaling verkort tot en met
22 december 2016.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat eiseres per 23 december 2016 niet meer dan 34,18 % arbeidsongeschikt is te achten en daarom geen recht heeft op een Wet WIA-uitkering.
3. Eiseres voert in beroep aan dat haar klachten worden onderschat. Er is onvoldoende rekening gehouden met haar medische belemmeringen. Beperkingen ten aanzien van werktijden, concentreren, herinneren, verdelen van de aandacht, omgaan met conflicten, samenwerken, handelingstempo, schroefbewegingen met hand en arm, buigen, duwen en trekken, tillen of dragen, hoofdbewegingen maken en het hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk, ontbreken. Deze beperkingen worden gerechtvaardigd door de rapporten van de bedrijfsarts, de anesthesioloog-pijnspecialist en de fysiotherapeut.
4. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
5.1
De primaire verzekeringsarts heeft op 25 juli 2016 lichamelijk en psychisch onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van zijn bevindingen een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) heeft op 24 april 2017 rapport uitgebracht, waarin hij heeft uiteengezet dat er aanleiding is om enkele items in de FML meer te beperken dan de primaire verzekeringsarts heeft gedaan. De verzekeringsarts b&b heeft dossieronderzoek verricht en eiseres medisch onderzocht op 13 maart 2017.
De verzekeringsarts b&b beschikte over medische informatie van de anesthesioloog van
19 december 2016 en van de fysiotherapeut van 8 maart 2017 en heeft deze informatie kenbaar betrokken bij zijn beoordeling. De rechtbank is daarom van oordeel dat in deze zaak een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht.
5.2
De verzekeringsarts b&b acht aannemelijk dat eiseres nek- en pols- en astmaklachten heeft. Hij heeft naast de vastgestelde beperkingen eiseres ook nog beperkt geacht ten aanzien van prikkelende stoffen/ gassen en dampen, torderen, werken met toetsenbord en muis, klimmen en getordeerd actief zijn. Voor een urenbeperking heeft hij geen indicatie. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen reden voor twijfel aan dit medisch oordeel. Eiseres heeft geen medische stukken overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het oordeel dat zij op de datum in geding op medisch objectieve gronden meer beperkt is dan in de FML is vastgelegd. Dat eiseres het niet eens is met de vastgestelde beperkingen kan niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. Aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit.
5.3
Verder overweegt de rechtbank dat volgens de Standaard Duurbelastbaarheid in arbeid, de duurbelastbaarheid van een betrokkene kan worden beperkt bij een indicatie stoornis in de energiehuishouding, een indicatie preventief of een indicatie verminderde beschikbaarheid. De verzekeringsarts b&b heeft in het rapport van 24 april 2017 aangegeven dat er geen indicatie is voor het aannemen van een urenbeperking. De rechtbank heeft geen reden voor twijfel aan dit medisch oordeel, omdat eiseres geen medische informatie heeft verstrekt die in het licht bezien van de motivering van de verzekeringsarts b&b een urenbeperking kan rechtvaardigen.
6.1
Aan de hand van de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de arbeidsdeskundige geduide functies heroverwogen en geschikt bevonden met uitzondering van de functie stikster meubelkleding (sbc-code 272043). Hij heeft voor eiseres de functies soldering operator (sbc-code 111180), medewerker voorbewerking (sbc-code 315132), medewerker DIV (sbc-code 315133) geschikt bevonden. Als reserve heeft hij de functies medewerker ondersteuning en operator assemblage geselecteerd. Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de geduide functies. Eiseres is immers voor “hoofdfixatie” niet beperkt geacht. Anders dan eiseres ter zitting heeft gesteld is de functie van stikster meubelkleding niet hieromtrent ongeschikt bevonden. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige b&b blijkt dat in deze functie hoezen gestikt dienen te worden en omdat dat gepaard gaat met een scheve stand van het hoofd heeft de arbeidsdeskundige b&b deze functie niet geschikt bevonden. Dit komt niet voor in de overige functies waar de arbeidsdeskundige b&b wat de rechtbank betreft daarom heeft kunnen volstaan met een algemene motivering ten aanzien van de hoofdbewegingen. Verder heeft de arbeidsdeskundige b&b de overige signaleringen, in overleg met de verzekeringsarts b&b, van een toelichting voorzien. De rechtbank verwijst hiervoor naar bijlage C van het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 18 mei 2017. Daarmee is in voldoende mate aannemelijk gemaakt dat eiseres de werkzaamheden verbonden aan de functies kan verrichten, ondanks overschrijdingen van de belastbaarheid.
6.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft daarom terecht geconcludeerd dat de geduide functies voor eiseres geschikt zijn, zodat zij in staat is meer dan 65% van het voor haar geldende maatmanloon te verdienen.
7. Het vorenstaande betekent dat aan eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 23 december 2016 een Wet WIA-uitkering is geweigerd.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.S.M. Lubbe, rechter, in aanwezigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.