ECLI:NL:RBDHA:2017:14391
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T.J. Sleeswijk Visser
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening, medische behandeling in Nederland niet doorslaggevend
Op 7 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 10 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag had ingediend.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 15 september 2017 een verzoek om terugname bij Duitsland heeft ingediend, dat op 20 september 2017 door Duitsland is aanvaard. Eiser betwistte niet dat Duitsland verantwoordelijk was, maar voerde aan dat Nederland de aanvraag onverplicht aan zich zou moeten trekken op basis van zijn medische situatie. Eiser was op 16 november 2017 in Nederland geopereerd aan een cyste en stelde dat een overdracht naar Duitsland vertraging zou opleveren voor zijn vervolgbehandeling.
De rechtbank oordeelde echter dat de operatie niet voldoende was om te concluderen dat Nederland het meest aangewezen land was voor de behandeling van de eiser. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris en oordeelde dat er geen objectieve gegevens waren overgelegd die de ernst van de gezondheidstoestand van de eiser en de gevolgen van een overdracht naar Duitsland aantoonden.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.