ECLI:NL:RBDHA:2017:14391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 december 2017
Publicatiedatum
7 december 2017
Zaaknummer
NL17.12482
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T.J. Sleeswijk Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening, medische behandeling in Nederland niet doorslaggevend

Op 7 december 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser, die de Gambiaanse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 10 augustus 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien de eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag had ingediend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op 15 september 2017 een verzoek om terugname bij Duitsland heeft ingediend, dat op 20 september 2017 door Duitsland is aanvaard. Eiser betwistte niet dat Duitsland verantwoordelijk was, maar voerde aan dat Nederland de aanvraag onverplicht aan zich zou moeten trekken op basis van zijn medische situatie. Eiser was op 16 november 2017 in Nederland geopereerd aan een cyste en stelde dat een overdracht naar Duitsland vertraging zou opleveren voor zijn vervolgbehandeling.

De rechtbank oordeelde echter dat de operatie niet voldoende was om te concluderen dat Nederland het meest aangewezen land was voor de behandeling van de eiser. De rechtbank volgde het standpunt van de staatssecretaris en oordeelde dat er geen objectieve gegevens waren overgelegd die de ernst van de gezondheidstoestand van de eiser en de gevolgen van een overdracht naar Duitsland aantoonden.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.12482

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Söylemez).

Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 10 augustus 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.12483, plaatsgevonden op 5 december 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Njie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Gambiaanse nationaliteit te hebben en geboren te zijn op [geboortedatum] 1989.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit Eurodac is onder meer gebleken dat eiser eerder in Duitsland een asielaanvraag heeft ingediend. Op 15 september 2017 heeft verweerder bij Duitsland een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van Verordening (EU) 604/2013 (de Dublinverordening). Op 20 september 2017 heeft Duitsland dit verzoek aanvaard.
3. Eiser betwist niet dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij stelt echter dat verweerder gebruik zou moeten maken van zijn discretionaire bevoegdheid om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich te trekken. Op 16 november 2017 is eiser in een ziekenhuis in [plaats] geopereerd aan een cyste in zijn lies. Eiser betwist niet dat Duitsland over de benodigde medische voorzieningen beschikt, maar stelt dat overdracht naar Duitsland vertraging in een eventuele vervolgbehandeling met zich zal brengen. Hierdoor is Nederland volgens eiser het meest aangewezen land om hem te behandelen.
4. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat de operatie die eiser op 16 november 2017 in Nederland heeft ondergaan niet maakt dat Nederland eisers asielaanvraag onverplicht aan zich moet trekken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het goed met hem gaat. Dat eiser over twee weken terug moet voor verder onderzoek, omdat hij nog steeds last heeft van steken en pijn, heeft hij niet met stukken onderbouwd. Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat een toekomstige medische afspraak niet maakt dat Nederland het meest aangewezen land is om eiser te behandelen. Eiser heeft geen objectieve gegevens overgelegd die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.J. Sleeswijk Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel