ECLI:NL:RBDHA:2017:14591

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2017
Publicatiedatum
12 december 2017
Zaaknummer
NL17/10263 en 17/10264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Oekraïense eisers wegens veilig land van herkomst en onvoldoende bescherming door autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 november 2017 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee Oekraïense eisers, die hun aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als kennelijk ongegrond afgewezen zagen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eisers, afkomstig uit Donetsk, hebben herhaaldelijk ernstige mishandeling en bedreigingen ervaren, maar de rechtbank oordeelde dat Oekraïne als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat de eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten in Oekraïne, ondanks hun claims van bedreigingen en geweld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris de aanvragen terecht als kennelijk ongegrond had afgewezen, maar dat de motivering van de afwijzing op bepaalde punten ondeugdelijk was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en oordeelde dat de staatssecretaris opnieuw moest beoordelen of de eisers in aanmerking komen voor een asielvergunning, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank veroordeelde de staatssecretaris tevens in de proceskosten van de eisers, vastgesteld op € 990.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.10106 en NL17.10108

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 november 2017 in de zaken tussen

[eiser], eiser,

[eiseres], eiseres,
hierna tezamen ‘eisers’,
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. E. Sweerts).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 4 oktober 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL17.10107 en NL17.10109, plaatsgevonden op 26 oktober 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Als tolk is verschenen N.M. Faes-Matsko. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Oekraïense nationaliteit. Eiser is geboren op [geboortedatum], eiseres op [geboortedatum]. Op 7 juni 2016 hebben zij asiel aangevraagd.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij herhaaldelijk ernstig mishandeld en bedreigd zijn door onbekenden met een West-Oekraïens accent, omdat zij afkomstig zijn uit Donetsk. Ook de ouders van eiser zijn bedreigd. Eisers zijn een half jaar naar Egypte gegaan in de hoop dat de situatie zou opklaren, maar bij terugkomst zijn eisers opnieuw mishandeld en bedreigd met de dood. Eisers is te verstaan gegeven dat zij Oekraïne moeten verlaten. Eisers hebben telkens aangifte gedaan van hun mishandeling, maar dit heeft tot geen enkele actie geleid. Voorts heeft eiser enkele oproepen voor dienstplicht ontvangen. Bij terugkeer vreest hij te worden ingezet aan het front, in welke regio familie van hem woont.
3. Verweerder heeft de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarbij is aan eisers een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder merkt Oekraïne aan als veilig land van herkomst. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Oekraïne in hun geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. De nationaliteit, identiteit en herkomst van eisers acht verweerder geloofwaardig, evenals de aanvallen op eisers en de militaire oproepen van eiser. Echter, niet gevolgd wordt dat eisers zijn mishandeld wegens hun herkomst. Verder hebben eisers volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat zij geen bescherming kunnen krijgen van de autoriteiten. Dat eiser problemen zal ondervinden in verband met de militaire oproepen acht verweerder evenmin aannemelijk.
4. Op wat eisers daartegen hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. Eisers hebben allereerst betoogd dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag niet had mogen uitgaan van de aanwijzing van Oekraïne als veilig land van herkomst, omdat de aanvraag van eisers dateert van vóór het moment dat Oekraïne als veilig land werd aangemerkt.
6. In deze zaak is Bijlage 13 bij artikel 3.37f van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV) gewijzigd, waarbij Oekraïne is aangewezen als veilig land van herkomst. In de brief van verweerder aan de voorzitter van de Tweede kamer der Staten-Generaal van 11 oktober 2016, inzake de derde tranche nationale lijst van veilige landen van herkomst (kamerstukken II, 2016-2017, 19 637, nr. 2241) waarin Oekraïne is aangewezen als veilig land van herkomst, is bepaald dat die wijziging in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De wijziging is geplaatst in de Staatscourant van 31 oktober 2016. De bestreden besluiten dateren van 4 oktober 2017. Anders dan eisers hebben betoogd, mag verweerder het recht dat geldt ten tijde van de bestreden besluiten – in dit geval: de gewijzigde Bijlage 13 bij artikel 3.37f van het VV – toepassen, ook al wijkt dat af van het recht dat gold ten tijde van de aanvragen. De voorwaarde dat het recht dan voor de vreemdeling gunstiger moet zijn, zoals eisers hebben aangevoerd, geldt voor aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf – artikel 1.27 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) – of voor aanvragen om een reguliere verblijfsvergunning – artikel 3.103 van het Vb –, maar niet voor asielaanvragen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Voorts hebben eisers betoogd dat Oekraïne ten onrechte op de lijst van veilige landen is geplaatst. In dit verband verwijzen zij naar een tweetal uitspraken, te weten de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 1 mei 2017, AWB 17/7092 en die van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 21 februari 2017, AWB 17/1810. Uit deze uitspraken kan echter niet worden afgeleid dat Oekraïne ten onrechte op deze lijst is geplaatst. Integendeel, in rechtsoverweging 11 van eerstgenoemde uitspraak staat juist dat niet in geschil is dat verweerder Oekraïne als veilig land van herkomst heeft kunnen aanmerken. De laatstgenoemde uitspraak behelst louter een heropening. De conclusie is dat eisers met de verwijzing naar de genoemde uitspraken niet hebben onderbouwd dat Oekraïne geen veilig land van herkomst is. Deze beroepsgrond slaagt daarom evenmin.
8. Ook het betoog dat verweerder ten onrechte het individuele asielrelaas zo uitgebreid getoetst heeft dat het zwaartepunt van de beoordeling op de individuele kant van de zaak is komen te liggen in plaats van op de algemene situatie van Oekraïne als veilig land, volgt de rechtbank niet. Als een vreemdeling afkomstig is uit een veilig land van herkomst, bestaat een algemeen, maar door de vreemdeling weerlegbaar, rechtsvermoeden dat voor hem daar bij terugkeer geen vervolging dreigt of risico op ernstige schade bestaat. Hieruit volgt dat ook als sprake is van een veilig land van herkomst een toetsing van het individuele asielrelaas plaats dient te vinden. Het uitgebreid toetsen van het asielrelaas van eisers komt niet in strijd met het feit dat Oekraïne is aangemerkt als een veilig land van herkomst.
9. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of eisers aannemelijk hebben gemaakt dat Oekraïne in hun specifieke situatie niet veilig is.
10. In dat kader hebben eisers aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht dat eiser te vrezen heeft voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) vanwege de dreigende dienstplicht en inzet aan het front, dan wel zijn weigering om deze dienstplicht te vervullen. De rechtbank overweegt dat de door eisers afgelegde verklaringen (eerste gehoor en nader gehoor) niet duiden op te verwachten problemen. Zo heeft eiser verklaard dat de militaire oproepen niet de voornaamste reden voor zijn vertrek waren (eerste gehoor, p. 7) en dat hij na de eerste oproep in september 2014 steeds ieder jaar een oproep heeft gekregen waaraan hij geen gehoor heeft gegeven, zonder hier gevolgen van te ondervinden. Ook uit de verklaringen van eiseres blijkt niet van een dreigende inzet van eiser aan het front. Zij heeft immers verklaard dat eiser naar aanleiding van zijn eerste oproep een gesprek heeft gehad met het militaire commissariaat over het feit dat hij uit Donetsk kwam en daarom daarna met rust is gelaten (nader gehoor eiseres, p. 11). Bovendien zien de door eiser ontvangen oproepen op het opschonen van de registratiegegevens van burgers/dienstplichtigen, en niet zozeer op mobilisatie of algemene dienstplicht. Ook blijkt uit de door verweerder overgelegde informatie waarnaar het bestreden besluit verwijst dat mobilisatie vooralsnog niet aan de orde is. Eisers hebben dit niet weersproken. Op grond hiervan heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers vrees te worden ingelijfd in het leger en te worden ingezet aan het front, niet geloofwaardig is.
11. Eisers gestelde vrees voor detentie in verband met zijn weigering om gehoor te geven aan de oproepen, leidt niet tot een ander oordeel. Eisers hebben niet onderbouwd dat dit bestraft wordt met jarenlange gevangenisstraf in plaats van met een boete, zoals uit de informatie van verweerder blijkt. Voorts merkt de rechtbank op dat ook in geval van detentie dit niet maakt dat per definitie sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM, nu daarvan slechts sprake is in het geval van een zeker ‘level of severity’. Dat deze ondergrens in dit geval gehaald wordt, is gesteld noch gebleken. Deze beroepsgrond slaagt derhalve niet.
12. Ten slotte hebben eisers betoogd dat verweerder ten onrechte geen causaal verband heeft aangenomen tussen de aanvallen en eisers herkomst, dat hen ten onrechte is tegengeworpen dat zij niet aangetoond hebben dat hun belagers namens of in opdracht van de Oekraïense overheid of het (West-)Oekraïense regime opereerden, dat en verweerder er ten onrechte aan is voorbijgegaan dat eisers meermalen aangifte hebben gedaan maar dat dit tot niets geleid heeft, waardoor het moeten zoeken van hulp bij de autoriteiten zinloos moet worden geacht en derhalve ten onrechte aan hen is tegengeworpen.
13. Dit betoog slaagt. Eisers hebben uitgebreid verklaard hoe zij herhaaldelijk zijn aangevallen (op 10 juni, 10 juli, 13 juli en 15 december 2015). In het nader gehoor van eiser heeft hij verklaard dat daarbij met scheldwoorden en grof taalgebruik gezegd is dat eiser schade toebracht aan het Oekraïense volk en dat hij een terrorist en separatist was. Hem is gezegd dat er voor hem geen plaats was in Oekraïne en dat de aanvallers niet blij waren met zijn aanwezigheid daar. Tevens werd hij met de dood bedreigd als hij de Oekraïne niet zou verlaten (nader gehoor, p. 5 en p. 11). Zijn telefoon, huissleutels, gouden sierraden en portemonnee waren niet meegenomen. Een maand later (13 juni 2015) is eiseres met een mes bedreigd. Ook de ouders van eiser zijn bedreigd met de dood als zij er niet voor zouden zorgen dat eisers weg zouden gaan uit Oekraïne (19 juli 2015). Tevens heeft eiser verklaard “Tegen haar [eiseres] werd gezegd dat zij met mij leefde. Zij heeft problemen gekregen omdat ik separatist en terrorist ben. Dat werd ook tegen mijn ouders gezegd” (nader gehoor, p. 12). Eiseres heeft over de aanval van 13 juni 2015 verklaard dat de aanvallers haar op allerlei manieren vernederd en uitgescholden hebben en dat de aanvallers haar zeiden dat zij samenwoonde met iemand die het niet waard was en dat er door hem oorlog was en Oekraïners vermoord werden (nader gehoor eiseres, p. 5). Over de aanval op 15 december 2015 heeft eiser verklaard dat de aanvallers hen bleven vernederen en beledigen, ondanks het feit dat eisers verklaarden dat zij niets te maken hadden met het conflict in het oosten en dat zij dezelfde burgers van Oekraïne zijn, en nooit een wet hadden overtreden.. De aanvallers hebben daarbij gezegd dat ze het leven van terroristen en separatisten zuur zouden maken en dat alle separatisten hetzelfde lot stond te wachten als wat gebeurde in het Oosten van Oekraïne (nader gehoor, p. 15). Ook hebben de aanvallers bij die aanval gezegd dat zij eisers al hadden gewaarschuwd en dat dit de laatste waarschuwing was en eisers niet met rust zouden worden gelaten (nader gehoor, p. 7 en p. 15).
14. Verweerder heeft de aanvallen op eisers geloofwaardig geacht. De hiervoor weergegeven verklaringen van eisers over de tijdens de aanvallen geuite beschuldigingen en bedreigingen van de aanvallers maken daarvan integraal onderdeel uit.
Gelet op deze beschuldigingen en bedreigingen is het standpunt van verweerder dat de causaliteit tussen de aanvallen en de herkomst van eiser niet aannemelijk is, ondeugdelijk gemotiveerd.
15. Niet in geschil is dat eisers driemaal aangevallen en mishandeld zijn in de periode juni tot en met december 2015, zowel tezamen als individueel. Evenmin staat ter discussie dat hiervan telkens aangifte is gedaan. Eiseres heeft vervolgens geïnformeerd naar de voortgang, maar na een half jaar was er nog geen enkele progressie geboekt. Van effectieve bescherming door de autoriteiten is daarom in het geval van eisers niet gebleken. De tegenwerping in de bestreden beschikkingen dat niet is gebleken dat de aanvallers handelden in opdracht van het Oekraïense regime, is in dit verband ontoereikend. In artikel 3.37a, aanhef en onder c, van het VV worden immers ook niet-overheidsactoren aangemerkt als actoren van vervolging, indien kan worden aangetoond dat de staat geen bescherming kan of wil bieden tegen vervolging of ernstige schade. Dat de belagers namens of in opdracht van de Oekraïense overheid of het (West-)Oekraïense regime opereerden, hoefden eisers daarom niet aannemelijk te maken. Ook op dit punt zijn de bestreden besluiten ondeugdelijk gemotiveerd.
16. De slotsom is dat de aanvragen ten onrechte zijn afgewezen als kennelijk ongegrond.
17. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten worden vernietigd wegens schending van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen bestreden besluiten in stand te laten. Verweerder zal opnieuw moeten beoordelen, met inachtneming van deze uitspraak, of eisers voor een asielvergunning in aanmerking komen.
18. Omdat de beroepen gegrond worden verklaard, wordt verweerder veroordeeld in de
proceskosten die eisers hebben gemaakt. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, twee samenhangende zaken en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten op de aanvragen van eisers neemt met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van € 990 (negenhonderdnegentig euro), te betalen aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van der Hell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 november 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

RechtsmiddelTegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.