ECLI:NL:RBDHA:2017:14710
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verdachte in zaak van vermeende wederrechtelijke vrijheidsberoving
In de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte, die beschuldigd werd van wederrechtelijke vrijheidsberoving van N. [slachtoffer] op 19 augustus 2016, heeft de rechtbank Den Haag op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 29 september 2017, waarbij de officier van justitie mr. D. Kortekaas en de raadsvrouw van de verdachte, mr. P.R.L.V.M. Kruik, aanwezig waren. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk wederrechtelijk van de vrijheid beroven van [slachtoffer] door hem in zijn woning te houden en hem te dwingen op de bank te zitten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de verdachte en de getuigen niet voldoende steun bieden voor de beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewijs opleveren voor de tenlastelegging. De rechtbank benadrukte dat de verklaring van één getuige niet voldoende is voor een bewezenverklaring, tenzij deze wordt ondersteund door ander bewijs. De rechtbank concludeerde dat de gang van zaken op 19 augustus 2016 voor de betrokkenen verontrustend was, maar dat dit niet gelijkstaat aan wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet bewezen kon worden dat hij het hem ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank verklaarde dat de gang van zaken een grove inschattingsfout was, maar niet als strafbaar feit kan worden aangemerkt.