ECLI:NL:RBDHA:2017:14927
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- H.N. Pabbruwe
- Rechtspraak.nl
Verzoekschrift ex artikel 591a Wetboek van Strafvordering door erfgenamen met betrekking tot kostenvergoeding
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend door de erfgenamen van een overleden verdachte. Het verzoek, dat op 16 augustus 2017 was ingekomen, strekte tot een vergoeding van kosten ten laste van de Staat, in verband met de indiening en behandeling van het verzoek ex artikel 89 Sv. De rechtbank heeft vastgesteld dat het Openbaar Ministerie in de hoofdzaak niet-ontvankelijk was verklaard vanwege het overlijden van de verdachte. Tijdens de behandeling van het verzoek op 12 december 2017 waren de verzoekers niet verschenen, maar hun raadsvrouw, mr. A.L. Pöll, was wel aanwezig. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat het verzoek ex artikel 89 Sv ten onrechte zou zijn ingediend.
De rechtbank heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat het niet evident was dat het verzoek ex artikel 89 Sv als ongegrond zou worden afgewezen. Dit betekende dat de verzoekers de mogelijkheid moesten hebben om hun verzoek ter beoordeling voor te leggen aan de rechtbank. Ondanks de afwijzing van het verzoek ex artikel 89 Sv, heeft de rechtbank geoordeeld dat er gronden van billijkheid bestonden om de verzoekers een vergoeding van € 280,- toe te kennen voor de kosten van indiening en behandeling van het verzoek. De rechtbank heeft besloten dat dit bedrag ten laste van de Staat zal worden overgemaakt op een door de verzoekers opgegeven rekeningnummer.