ECLI:NL:RBDHA:2017:15010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
SGR 17/2543
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning schadevergoeding uit schadefonds geweldsmisdrijven en indeling letselcategorie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 december 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf, en de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven. Eiser had een uitkering van €2.500,- ontvangen, maar was van mening dat hij in een hogere letselcategorie moest worden ingedeeld, namelijk categorie 4, in plaats van de toegewezen categorie 2. Eiser stelde dat de psychische gevolgen van de mishandeling, waaronder een posttraumatische stressstoornis (PTSS) en depressie, niet adequaat waren beoordeeld door de verweerster.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 14 januari 2014 slachtoffer werd van mishandeling in zijn juwelierszaak, wat leidde tot zowel fysiek als psychisch letsel. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds, die werd ingewilligd op basis van letselcategorie 2. In bezwaar stelde eiser dat zijn psychische klachten ernstiger waren dan door verweerster was erkend, en dat hij recht had op een hogere uitkering.

De rechtbank oordeelde dat verweerster in redelijkheid had kunnen besluiten dat eiser in letselcategorie 2 viel. De rechtbank concludeerde dat de diagnoses van eiser, zoals vastgesteld door zijn behandelaars, niet voldeden aan de criteria voor een complexe psychische stoornis, die een hogere letselcategorie rechtvaardigt. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de verweerster niet onredelijk was en dat eiser, indien zijn behandeling zou worden voortgezet, een nieuwe aanvraag kon indienen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2543

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], woonachtig te [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.A. Breetveld),
en

Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven, verweerster

(gemachtigden: mr. M.K. Kanselaar-Borstlap en mr. G. Kamminga).

Procesverloop

Bij besluit van 13 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerster eiser meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor een uitkering van € 2.500,-
Bij besluit van 17 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is op
14 januari 2014, in zijn eigen juwelierszaak, het slachtoffer geworden van mishandeling en bedreiging door een cliënt. Eiser liep hierbij fysiek letsel, bestaande uit één of meer gekneusde ribben, en psychisch letsel op.
1.2
Op 10 januari 2016, door verweerster ontvangen op 14 januari 2016, heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (het Schadefonds). De aanvraag is bij het primaire besluit ingewilligd. Aan eiser is conform letselcategorie 2 een bedrag van € 2.500,- toegekend voor schade die hij bij het geweldsmisdrijf van 14 januari 2014 heeft opgelopen.
1.3
In bezwaar heeft eiser zich op het standpunt gesteld – samengevat weergegeven – dat verweerster met de indeling van de door eiser geleden schade in letselcategorie 2 onvoldoende oog heeft gehad voor de psychische beperkingen die uit de bedreiging en mishandeling zijn voortgekomen. Eiser heeft daarom aangevoerd dat hem, naast een schadevergoeding voor het fysieke letsel conform schadecategorie 2, ook op grond van het psychische letsel een schadevergoeding conform letselcategorie 4 moet worden toegekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerster eisers bezwaar ongegrond verklaard. Verweerster acht het aan eiser toegekende bedrag redelijk en passend. De diagnoses posttraumatische stressstoornis (ptss) en depressie, die blijken uit de door eiser overgelegde medische stuken, vallen volgens verweerster in de categorie ‘psychische stoornis’ en niet in de categorie ‘complexe psychische stoornis’ zoals genoemd op deel 2B van de door verweerder gehanteerde Letsellijst. Verweerster baseert zich hierbij op een medisch advies van 3 maart 2017, waarin medisch adviseur M. Westra aangeeft dat bij eiser zeker geen sprake is van een complexe psychische stoornis, en waarin hij adviseert om zeker geen hogere letselcategorie dan de al toegekende letselcategorie 2 toe te kennen.
3. Eiser houdt in beroep vol dat hij in letselcategorie 4 en niet in letselcategorie 2 moet worden ingedeeld. Volgens eiser is in zijn geval sprake van een complexe psychische stoornis die hem het werken onmogelijk maakte en waardoor hij anderhalf jaar ernstige beperkingen ondervond in zijn dagelijkse bezigheden. Eiser verwijst in dit verband naar het schrijven van psychiater R.E. Thieme van 17 april 2015, waaruit volgt dat eiser lijdt aan depressie, matig van ernst en veel angstklachten, dat hij ptss-aspecten en lichamelijke stressgerelateerde klachten heeft, dat zijn leven sinds de bedreigingen in zijn winkel is ontspoord, en dat hij in zijn jongere jaren waarschijnlijk zoveel bedreiging en doodsangst heeft meegemaakt dat dit incident hem helemaal ontregeld heeft. Eiser stelt verder dat verweerster, die er blijkens het primaire besluit vanuit gaat dat eiser gedurende acht maanden door R.E. Thieme is behandeld, deze korte behandelduur ten onrechte bepalend heeft geacht voor het bepalen van de letselcategorie. Eiser verwijst in dit verband wederom naar het schrijven van R.E. Thieme van 17 april 2015. Hieruit blijkt volgens eiser dat de behandeling zo kort is geweest omdat de voorgeschreven medicatie veel bijwerkingen had en omdat hij er de voorkeur aan gaf om zijn angstgevoelens te bestrijden met alcohol in plaats van medicatie. Eiser verwijst verder naar de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2001 (ECLI:NL:HR:AB2054), waaruit volgt dat niet al te hoge eisen mogen worden gesteld aan het bewijs van het causaal verband tussen een ongeval en gezondheidsklachten als de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Verder verwijst eiser naar een verklaring van R. Al-Abassi en K. Gokoel, respectievelijk psycholoog en psychiater bij i-psy interculturele psychiatrie, van 4 januari 2017, waarbij eiser is gediagnostiseerd met ptss en een depressie, eenmalig, ernstig, zonder psychotische kenmerken. De conclusie van medisch adviseur M Westra dat bij eiser zeker geen sprake is van een complexe psychische stoornis is volgens eiser, gelet op het voorgaande, onbegrijpelijk en onjuist.
4.1
Op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
4.2
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wsg wordt de uitkering naar redelijkheid en billijkheid bepaald. Op grond van het tweede lid van dit artikel wordt bij algemene maatregel van bestuur bepaald welke bedragen ten hoogste kunnen worden uitgekeerd. Deze bedragen kunnen verschillen naar gelang van de aard van de schade.
4.3
Ter nadere invulling van de in de Wsg neergelegde bevoegdheid hanteert verweerster beleid dat is neergelegd in de zogeheten Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven en de Letsellijst. In de Letsellijst van 1 juli 2016 is onder 2B bepaald – voor zover hier relevant – dat iemand die is gediagnostiseerd met een ‘psychische stoornis’, afhankelijk van de duur en frequentie van de behandeling, valt onder letselcategorieën 1, 2, 3, of 4. Iemand die is gediagnostiseerd met een ‘complexe psychische stoornis’ valt, afhankelijk van de duur en frequentie van de behandeling, onder letselcategorieën 3, 4, 5 of 6. Tot de ‘psychische stoornissen’ worden gerekend alle in de DSM-V benoemde psychische stoornissen die een gevolg kunnen zijn van een trauma, zoals een depressie, angststoornis of ptss. Onder ‘complexe stoornis’ wordt verstaan een stoornis met ernstige (en langdurige) symptomen die het dagelijks leven (ernstig) verstoren. Onder een behandeling van ‘gemiddelde’ duur wordt verstaan een duur en frequentie die gebruikelijk is voor een gediagnostiseerde stoornis, waarbij wordt uitgegaan van een periode van ongeveer een half jaar. Onder ‘korte’ en ‘lange’ behandeling wordt verstaan een behandeling die korter of substantieel langer is dan een behandeling van gemiddelde duur. Iemand met een psychische stoornis waarbij sprake is van behandeling en (ernstige) beperkingen in dagelijkse bezigheden van gemiddelde duur, valt blijkens de tabel in de Letsellijst onder 2B in letselcategorie 2. Om te vallen onder letselcategorie 4 moet blijkens de tabel sprake zijn van een complexe psychische stoornis met lange behandeling en (ernstige) langdurige beperkingen in dagelijkse bezigheden tot gevolg.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat zij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg terughoudend dient te toetsen, aangezien de beslissing over de (hoogte) van een uitkering uit het Schadefonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerster rust.
5.2
Niet in geschil is dat eiser slachtoffer is geworden van een geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsg. De vraag die ter beantwoording voorligt is of verweerster zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser in aanmerking komt voor een uitkering conform letselcategorie 2.
5.3
Verweerster heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat bij eiser sprake is van een psychische stoornis en niet van een complexe psychische stoornis. Met verweerster is de rechtbank van oordeel dat de hierboven weergegeven diagnose, zoals gesteld door R.E. Thieme en door R. Al-Abbasi en K. Gokoel, valt in de categorie ‘psychische stoornis’ zoals genoemd in de toelichting op deel 2B van de Letsellijst. Verweerster licht in het bestreden besluit toe dat voor de beantwoording van de vraag of een stoornis een complexe psychische stoornis is, ook naar het behandelregime kan worden gekeken, waarbij geldt dat een complexe stoornis doorgaans behandeling behoeft die niet binnen de generalistische basis-GGZ kan worden gegeven en waarvoor gespecialiseerde inzet nodig is, waarbij de patiënt veelal door een multidisciplinair team wordt behandeld. De rechtbank acht deze uitleg niet onredelijk en is met verweerster van oordeel dat van een dergelijk behandelregime in het geval van eiser niet is gebleken. De enkele omstandigheid dat R. Al-Abbasi en K. Gokoel eisers depressie aanduiden als ernstig, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat verweerster eisers psychische stoornis als complex heeft moeten categoriseren.
5.4
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerster de behandeling van eiser in redelijkheid heeft kunnen aanduiden als een behandeling van gemiddelde duur. Blijkens zijn aanvraag is eiser door R.E. Thieme gedurende ongeveer acht maanden, van 18 december 2014 tot ongeveer augustus 2015, behandeld. Uit voornoemd schrijven van 17 april 2015 blijkt voorts dat R.E. Thieme eiser vanaf toen nog slechts laag frequent steunend contact heeft geboden. Eiser zelf heeft tijdens het gehoor op 11 november 2016 voorts verklaard dat hij in totaal slechts vijf of zes keer bij de psychiater is geweest. Uit de verklaring van R. Al-Abbasi en K. Gokoel van 4 januari 2017 en een tevens door eiser overgelegde afsprakenkaart blijkt voorts dat eiser tweemaal door hen is gezien. Van een behandeling die substantieel langer is dan een behandeling van gemiddelde duur (zes maanden) is daarmee in eisers geval geen sprake. Dat eiser alcohol verkoos boven het gebruik van de voorgeschreven medicatie en dat, zoals eiser ter zitting heeft aangevoerd, eisers behandelend psychiater na acht maanden zelf ziek is geworden, leidt niet tot een ander oordeel.
5.5
Eisers beroep op de uitspraak van de Hoge Raad van 8 juni 2001 slaagt voorts niet. Verweerster heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verweerster niet gebonden is aan hetgeen in civiele procedures gebruikelijk is in letselschadezaken, nu verweerster niet de veroorzaker van de door eiser geleden schade is en dus niet als een aansprakelijke wederpartij kan worden aangemerkt. Verweerster heeft hierbij mogen betrekken dat een uitkering uit het Schadefonds een financiële tegemoetkoming en een uiting van solidariteit van de samenleving aan het slachtoffer is, en niet tot doel heeft de schadeloosstelling van het slachtoffer.
5.6
De rechtbank heeft oog voor het feit dat het geweldsmisdrijf van 14 januari 2014, ook gezien eisers verleden, een grote impact op hem heeft gehad. Gelet op het feit dat sprake is van een ‘normale’ psychische stoornis en een behandeling van gemiddelde duur acht de rechtbank de indeling van eiser in letselcategorie 2 echter niet onredelijk. Hierbij merkt de rechtbank op dat verweerder ter zitting nadrukkelijk heeft aangegeven dat eiser, indien de behandeling inderdaad zoals aangekondigd in december 2017 wordt voortgezet, naar aanleiding daarvan een nieuwe aanvraag kan indienen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2017.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.