ECLI:NL:RBDHA:2017:15057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 november 2017
Publicatiedatum
21 december 2017
Zaaknummer
C/09/540160 / FT RK 17/1676
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring wegens gebrek aan steunvordering

Op 7 november 2017 heeft de Rechtbank Den Haag een verzoek tot faillietverklaring van de besloten vennootschap PROMONTORIA HOLDING 107 B.V. afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door advocaten mr. J.R. Feenstra en mr. M.J.F. Goethals, had het faillissement aangevraagd op basis van de stelling dat verweerder in de toestand verkeerde van niet kunnen betalen. Verzoekster stelde dat verweerder een aanzienlijke schuld had van € 3.655.971,- die voortkwam uit een krediet verstrekt door [Z]. Verweerder, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.C. Rijken, betwistte echter de rechtsverhouding en de vordering van verzoekster, en verwees naar een eerder arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster summierlijk had aangetoond dat zij een vorderingsrecht had op verweerder, maar dat niet was voldaan aan de vereisten voor faillietverklaring. De rechtbank benadrukte dat voor een faillietverklaring vereist is dat de schuldenaar meer dan één schuldeiser heeft en dat van het bestaan van een steunvordering summierlijk moet blijken. Verweerder had een overzicht van schulden overgelegd, maar deze waren gemotiveerd betwist zonder dat verzoekster hiertegen voldoende had aangevoerd.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat het verzoek tot faillietverklaring moest worden afgewezen, omdat niet summierlijk was gebleken van een steunvordering. De beslissing werd genomen door mr. G.H.M. Smelt en uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. F.M. Verburg.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team insolventies – enkelvoudige kamer
rekestnummer: C/09/540160 / FT RK 17/1676
uitspraakdatum: 7 november 2017
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PROMONTORIA HOLDING 107 B.V.,
verzoekster,
advocaten mr. J.R. Feenstra en mr. M.J.F. Goethals
heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend strekkende tot faillietverklaring van:
[verweerder],
verweerder,
advocaat mr. P.C. Rijken.
Het verzoekschrift is op 7 november 2017 behandeld in raadkamer. Verweerder is daarbij gehoord.
Standpunten van partijen
Verzoekster heeft het faillissement van verweerder aangevraagd stellende dat verweerder verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen nu hij zowel de vordering van verzoekster als andere vorderingen onbetaald laat. Verzoekster stelt dat [Z] aan verweerder en [A] een krediet in rekening-courant van € 3.000.000,- heeft verstrekt. Verweerder en [A] zijn hoofdelijk aansprakelijk jegens [Z] voor elkaars schulden. Er heeft geen aflossing plaatsgevonden. De rechtsverhouding tussen [Z] enerzijds en verweerder en [A] anderzijds is met een overdracht in 2015 overgegaan naar verzoekster. Verzoekster heeft uit dien hoofde thans opeisbaar te vorderen van verweerder een bedrag van € 3.655.971,-. Verweerder laats voorts andere vorderingen onbetaald. Verzoekster heeft een overzicht van vorderingen die verweerder onbetaald laat in het geding gebracht.
Verweerder betwist dat de rechtsverhouding of de vordering van [Z] is overgegaan op verzoekster door middel van contractsoverneming of cessie. Verweerder heeft verwezen naar een naar een arrest met vindplaats ECLI:NL:GHSHE:2016:5316, dat door het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch zou zijn gewezen in een ander geschil tussen verzoekster en verweerder. Daaruit zou blijken dat ook cessie in dit geval niet mogelijk is. Ook zou de zorgplicht van banken zijn geschonden. Alle vorderingen zoals vermeld op het door verzoekster in het geding gebracht overzicht, zijn door verweerder gemotiveerd betwist.
De rechtbank oordeelt als volgt.
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening 1346/2000 van de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van verweerder in Nederland ligt.
Naar het oordeel van de rechtbank is summierlijk gebleken van het vorderingsrecht van verzoekster. Verzoekster heeft gesteld dat [Z] een vordering had op verweerder en dat zij uit hoofde van een overdracht dat vorderingsrecht van [Z] heeft verkregen. Door verweerder is niet betwist dat dit een opeisbare vordering is. De opmerkingen van verweerder over de zorgplicht van banken maken niet dat de vordering niet bestaat of dat ze niet opeisbaar zou zijn. De cessie van de vordering door [Z] aan verzoekster, door verzoekster onderbouwd door overlegging van een akte van cessie, is door verweerder betwist. Verweerder heeft daarbij echter geen concrete feiten of omstandigheden genoemd, maar enkel ter zitting verwezen naar een arrest van het Bossche gerechtshof door het noemen van een ECLI-nummer en een rechtsoverweging. Een betwisting zonder concrete feiten of omstandigheden te noemen is een niet gemotiveerde. Daar heeft verweerder, gelet op het gestelde, in dit geval niet mee kunnen volstaan. Ook in algemene zin heeft te gelden dat gebrek aan medewerking van een van de contractspartijen aan een contractsoverneming niet uitsluit dat de andere contractspartij de vordering die hij op grond van de wederkerige overeenkomst op die ene contractspartij heeft door cessie kan overdragen aan een andere schuldeiser. Het vorderingsrecht van verzoekster is dan ook summierlijk gebleken.
Voorts is voor faillietverklaring vereist dat de schuldenaar meer dan één schuldeiser heeft. Artikel 6, derde lid, Fw verlangt dat van het bestaan van een steunvordering - evenals van het bestaan van de hoofdvordering - summierlijk blijkt. Summierlijk blijken houdt in dat zowel de toestand als de vordering na een kort eenvoudig onderzoek moet blijken.
Verweerder heeft een overzicht van 20 april 2016 met schulden van verweerder in het geding gebracht dat door verweerder zelf is getekend. Door verweerder zijn alle vorderingen zoals vermeld op dat overzicht echter - reeds in het verweerschrift - gemotiveerd betwist. Verzoeker heeft daartegen niets aangevoerd dat tot het oordeel moet leiden dat de gemotiveerde betwisting reeds aanstonds moet worden verworpen. Omdat dan ook niet summierlijk is gebleken van een steunvordering, is niet voldaan aan de vereisten voor faillietverklaring van verweerder.
Het verzoek tot faillietverklaring zal dan ook worden afgewezen.

BESLISSING

De rechtbank:
- wijst af het verzoek tot faillietverklaring van [verweerder], voornoemd.
Gegeven door mr. G.H.M. Smelt, rechter, en uitgesproken op 7 november 2017, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Verburg, griffier.
De griffier is buiten staat deze
beschikking mede te ondertekenen.
Tegen deze uitspraak kan degene die is verschenen en aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, uitsluitend via een advocaat binnen acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof te Den Haag.