ECLI:NL:RBDHA:2017:15294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 december 2017
Publicatiedatum
22 december 2017
Zaaknummer
SGR 17/2436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen vrijstelling openbare inrichting zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 december 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, woonachtig te [woonplaats], heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, dat op 9 november 2016 vrijstelling verleende aan [B.V. X] voor het verbod om een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning. Eiser's bezwaar tegen dit primaire besluit werd door verweerder op 20 februari 2017 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 november 2017 heeft eiser erkend dat zijn e-mail met bezwaar van 19 december 2016 niet naar verweerder was verzonden. Eiser stelde echter dat hij binnen de termijn van zes weken na de bekendmaking van het primaire besluit op 22 november 2016 bezwaar had gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de bekendmaking van het primaire besluit op 14 november 2016 had plaatsgevonden en dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 26 december 2016 eindigde. Eiser had zijn bezwaar pas op 29 december 2016 ingediend, wat te laat was.

De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had niet tijdig bezwaar gemaakt en was bovendien niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 december 2017, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/2436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2017 in de zaak tussen

[eiser], woonachtig te [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigden: mr. C.J. Dekker en mr. M.G.T. van Leijenhorst).

Procesverloop

Bij besluit van 9 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [B.V. X] vrijstelling verleend van het verbod een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning.
Bij besluit van 20 februari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2017. Eiser is verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan [B.V. X] vrijstelling verleend van het verbod een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning voor de openbare inrichting ‘[openbare inrichting]’ in het perceel [adres] te [plaats]. Verweerder heeft het primaire besluit op 14 november 2016 naar [B.V. X] verzonden. Op 22 november 2016 heeft verweerder het primaire besluit op zijn website en in huis-aan-huisblad [huis-aan-huisblad] gepubliceerd.
Bij brief van 29 december 2016, bij verweerder binnengekomen op 30 december 2016, heeft eiser tegen het primaire besluit een bezwaarschrift ingediend. Omdat het bezwaarschrift van eiser volgens verweerder niet binnen de in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genoemde termijn van zes weken na bekendmaking van het primaire besluit is ontvangen, heeft verweerder eiser bij brief van 9 januari 2017 tot 1 februari 2017 in de gelegenheid gesteld om zwaarwichtige redenen aan te voeren die de termijnoverschrijding rechtvaardigen. Eiser heeft daarop, binnen de gegeven termijn, een aantal e-mailberichten naar verweerder gestuurd, waarin hij heeft gesteld – voor zover hier van belang – dat hij al op 19 december 2016 per e-mail bezwaar heeft gemaakt tegen het primaire besluit.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar het advies van 13 februari 2017 van de Onafhankelijke Commissie voor de Bezwaarschriften van de gemeente Krimpenerwaard – eisers bezwaar wegens te late indiening van het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard. Nu het primaire besluit op 14 november 2016 bekend is gemaakt, eindigde de termijn waarbinnen een bezwaarschrift kon worden ingediend volgens verweerder op 26 december 2016. Verweerder betoogt voorts dat, hoewel eiser stelt dat hij al op 19 december 2016 per e-mail bezwaar tegen het primaire besluit heeft gemaakt, het originele e-mailbericht van die datum met verzendkenmerken niet door eiser is overgelegd en ook in de e-mailpostbussen van verweerder niet is aangetroffen.
3. Ter zitting heeft eiser erkend dat zijn e-mailbericht van 19 december 2016 per abuis niet naar verweerder is verstuurd. Eiser handhaaft in beroep echter zijn standpunt dat verweerder zijn bezwaarschrift ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu de publicatie van het primaire besluit via de gemeentelijke website en huis-aan-huisblad [huis-aan-huisblad] heeft plaatsgevonden op 22 november 2016 en eiser binnen zes weken daarna, namelijk op 29 december 2016, bezwaar heeft gemaakt, is volgens eiser van een te laat ingediend bezwaarschrift geen sprake. Eiser stelt dat hij niet begrijpt hoe verweerder bij de bekendmakingsdatum 14 november 2016 komt. Verder stelt eiser dat een hindervergunning juist voor externe publicatie is bedoeld. Eiser betoogt voorts dat de openbare inrichting ‘[openbare inrichting]’ om verschillende redenen niet aan het bestemmingsplan voldoet en dat verweerder daarom conform artikel 2.28 van de Algemene plaatselijke verordening Krimpenerwaard 2016 een exploitatievergunning moet weigeren.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Eiser heeft niet tijdig bezwaar gemaakt en zijn bezwaar is om die reden terecht niet-ontvankelijk verklaard. Subsidiair stelt verweerder dat eiser ook niet-ontvankelijk is in bezwaar en beroep omdat hij geen belanghebbende is.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Uit de gedingstukken blijkt dat het primaire besluit van 9 november 2017 door verweerder is genomen op aanvraag van [persoon A], namens [B.V. X] Nu het primaire besluit op aanvraag is genomen en tot de aanvrager is gericht, is het door verweerder met toepassing van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb bekendgemaakt door toezending aan de aanvrager, op 14 november 2016.
5.2
Onder de gedingstukken bevindt zich een e-mailbericht van eiser aan verweerder van 16 januari 2017, waarmee eiser als bijlage het primaire besluit heeft meegezonden zoals gepubliceerd op de website van verweerder op 22 november 2016. In de publicatie is vermeld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en dat bezwaar kan worden ingediend binnen zes weken na de dag van verzending van het besluit. Dat het primaire besluit op 22 november 2016 op deze wijze op de website van verweerder is gepubliceerd is door partijen ter zitting bevestigd. Nu de datum van bekendmaking van het primaire besluit niet uit de publicatie blijkt, had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van eiser gelegen kennis te nemen van het besluit en van de datum van verzending van dat besluit. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 mei 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1715).
5.3
Gelet op het voorgaande heeft verweerder de overschrijding van de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift tegen het primaire besluit terecht niet verschoonbaar geacht en het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is daarom ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.B.M. Klein Tank, rechter, in aanwezigheid van mr. D.D. van Loopik, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.