7.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder het overlijden van de moeder en zus van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Verweerder heeft niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat de zus van eiser zou zijn uitgehuwelijkt aan een Talibanleider. Daarnaast heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de wijze van uithuwelijking niet overeenkomt met hetgeen op grond van algemene landeninformatie bekend is over huwelijken binnen de Aimaq-stam. Hieruit komt naar voren dat huwelijken voornamelijk worden gesloten door vrouwen met een senior status en dat het gebruikelijk is dat een huwelijk plaatsvindt tussen neven en nichten, zodat de lijn in de familie blijft. De onderhandelingen kunnen weken tot maanden duren. De zus van eiser is daarentegen door haar stiefvader in één avond uitgehuwelijkt aan een Talibanleider. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat het des te meer bevreemding wekt dat de zus van eiser is uitgehuwelijkt door haar stiefvader, nu ervan uitgegaan mag worden – hetgeen door eiser niet is betwist – dat de stiefvader van eiser ook tot de Aimaq behoort. Eiser woonde bovendien in een gebied waarin voornamelijk Aimaqs wonen. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte overwogen dat het bevreemding wekt dat de zus van eiser op een andere wijze is uitgehuwelijkt en dat eiser hierover niets kan verklaren. De verklaring van eiser dat de band tussen de stiefvader van eiser en de zus van eiser anders was en dat de stiefvader van eiser juist omdat het niet zijn eigen dochter betrof, kon afwijken van het gangbare en uitsluitend voor zijn eigen belang kon gaan, is niet afdoende. Eiser betoogt dat het in het geval van zijn zus niet om een standaard uithuwelijking ging. Het betrof een uithuwelijking door een stiefvader die als motief financieel gewin had en die in een goed daglicht bij de Taliban wilde komen te staan. Zoals verweerder niet ten onrechte heeft overwogen, blijkt uit algemene openbare bronnen dat een bruidsschat in principe in ieder Afghaans huwelijk een rol speelt en dat niet is gebleken dat dit niet geldt voor een huwelijk binnen de Aimaq-stam. Voorts had de stiefvader reeds een goede band met de Taliban, nu eiser heeft verklaard dat zij dagelijks naar zijn huis kwamen om hasj en opium te roken, zodat niet gevolgd kan worden dat de uithuwelijking van de zus van eiser ingegeven was door de wens om in een goed daglicht bij de Taliban te komen te staan. Verweerder heeft daarnaast niet ten onrechte bevreemdend gevonden dat de zus van eiser gewoon thuis kon blijven wonen en dat haar echtgenoot naar haar toe kwam. Dit past niet in het beeld dat bekend is over Afghanistan. In dit verband heeft verweerder van belang mogen achten dat eiser zelf heeft verklaard dat vrouwen na hun huwelijk bij hun echtgenoot gaan wonen. Dat de Taliban in deze provincie, dat een geïsoleerde, bergachtige en onderontwikkelde regio betreft, de feitelijke macht heeft, maakt nog niet dat de gedwongen uithuwelijking van de zus van eiser aan een Talibanleider geloofwaardig is.
Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser ongerijmde en inconsistente verklaringen heeft afgelegd aangaande het incident waarbij de zus van eiser zichzelf in brand heeft gestoken. Zo heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat niet valt in te zien hoe de moeder van eiser haar dochter wilde redden door haar te omarmen in de vlammenzee. Voorts heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat het opmerkelijk is dat eiser zijn stiefvader ging halen, terwijl zijn moeder en zus in vlam stonden. Dat eiser zijn stiefvader ging halen, omdat hij zijn stiefvader wilde laten zien wat hij had aangericht, maakt dit niet anders. Nu het incident voor de kamer van de stiefvader van eiser plaatsvond, heeft verweerder het niet ten onrechte bevreemdend geacht dat de stiefvader van eiser niet reeds zelf naar buiten is gekomen. Verweerder overweegt niet ten onrechte dat het ook opmerkelijk is dat de echtgenoot van de zus van eiser niet naar buiten is gekomen en dat eiser hierover niets heeft verklaard, terwijl hij wel heeft verklaard dat de echtgenoot van zijn zus in de nacht bij haar sliep. Dat de echtgenoot van zijn zus op dat moment waarschijnlijk lag te slapen en dat hij daarom niet naar buiten is gekomen, acht de rechtbank gelet op de ernst van het incident niet aannemelijk. Eiser voert aan dat hier niet naar is gevraagd en dat van een minderjarige niet kan worden verwacht dat hij kan invullen wat van belang is voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Dat dit inderdaad niet van een minderjarige kan worden verwacht, betekent echter nog niet dat verweerder niet aan eiser heeft mogen tegenwerpen dat hij later ook geen helderheid heeft verschaft over waar de echtgenoot van zijn zus was tijdens het incident.
Verweerder heeft eiser ook niet ten onrechte tegengeworpen dat hij na het incident naar zijn oom is gebracht, maar dat hij niet weet hoe hij daar is gekomen. Niet valt in te zien waarom de oom van eiser niet zou willen vertellen hoe eiser bij hem terecht is gekomen en waarom eiser hier niet nieuwsgieriger naar was. Eiser ziet niet in waarom verweerder zoveel belang hecht aan de wijze waarop hij na het incident naar zijn oom is gebracht, nu dit niet tot de kern van zijn asielrelaas behoort. De rechtbank volgt dit niet. Hetgeen na het incident is gebeurd, maakt wel degelijk deel uit van het asielrelaas van eiser. Derhalve dient eiser hierover ook geloofwaardige verklaringen af te leggen, alvorens het incident als geloofwaardig door verweerder kan worden aangemerkt. Bovendien heeft verweerder terecht overwogen dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over hetgeen na het incident is gebeurd. Enerzijds heeft eiser verklaard dat zijn oom heeft gezegd dat zijn moeder en zus overleden en begraven waren, terwijl hij anderzijds heeft verklaard dat zijn oom had gezegd dat het goed ging met zijn moeder en zus. Dat zijn oom het slechte nieuws behoedzaam heeft gebracht, doet aan de tegenstrijdigheid niet af. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat hij niet eerder, en pas in zijn zienswijze, heeft verklaard dat het slechte nieuws hem behoedzaam is gebracht. Dat van een minderjarige niet verwacht mag worden dat hij zelf kan invullen wat van belang is voor de beoordeling van de aanvraag, maakt nog niet dat van hem niet verwacht mag worden dat hij consistent antwoord geeft op de aan hem gestelde vragen.
8. Ten aanzien van de beroepsgrond dat eiser bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser betoogt dat de verslechterde veiligheidssituatie in Ghor, zoals blijkt uit het algemeen ambtsbericht Afghanistan van november 2016, past in het asielrelaas van eiser. Hieruit volgt echter niet dat het asielrelaas van eiser ook geloofwaardig is. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de deelname van eiser aan de Jihad en het overlijden van de moeder en zus van eiser en de daaruit voortvloeiende problemen niet geloofwaardig zijn. Voorts betoogt eiser dat hij behoort tot een minderheidsgroepering, de Aimaq. In dit verband is van belang dat in paragraaf C7/2.4.3. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is vermeld dat met betrekking tot Afghanistan als kwetsbare minderheidsgroep worden aangemerkt vreemdelingen die afkomstig zijn uit een leefgebied waar zij tot een (gemarginaliseerde) etnische of (gemarginaliseerde) religieuze minderheid behoren, die aldaar ernstige problemen ondervindt. Dit beleid is naar het oordeel van de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Eiser heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij tot een kwetsbare minderheidsgroep in Afghanistan behoort. Zo heeft eiser gesteld noch onderbouwd dat de Aimaq in Ghor een minderheid vormen en dat zij hier ernstige problemen ondervinden. De verwijzing naar het algemeen ambtsbericht Afghanistan van november 2016 is hiertoe onvoldoende, nu hieruit slechts naar voren komt dat de gehele bevolking, waaronder de Aimaq, te lijden heeft onder de macht van de Taliban en de afwezigheid van de overheid, maar niet dat de Aimaq hieronder in het bijzonder ten opzichte van andere etnische groepen in de samenleving te lijden hebben. Daarnaast betoogt eiser dat in dit kader van belang is dat hij minderjarig is. De rechtbank stelt vast dat uit het bestreden besluit blijkt dat verweerder de minderjarigheid van eiser in zijn beoordeling heeft betrokken. De enkele omstandigheid dat eiser minderjarig is, maakt zonder nadere onderbouwing niet dat hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
9. Voor zover eiser stelt dat hij in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het specifieke buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat eiser ten tijde van zijn asielaanvraag niet jonger was dan vijftien jaar. Derhalve is niet voldaan aan alle vereisten die genoemd worden in paragraaf B8/6 van de Vc 2000. Verweerder heeft eiser dan ook niet op basis van het specifieke buitenschuldbeleid voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen in het bezit hoeven stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.