ECLI:NL:RBDHA:2017:15426

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2017
Publicatiedatum
29 december 2017
Zaaknummer
AWB 17/3590
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Iraakse eiser met betrekking tot bedreigingen en desertie

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van een eiser afkomstig uit Irak, die zijn aanvraag heeft onderbouwd met de stelling dat zijn vader is vermoord door een militie en dat hij onder druk is gezet om zijn aangifte in te trekken. Eiser heeft verklaard dat hij, na de moord op zijn vader, bedreigd is door leden van de Saraya al Salam militie en dat hij als militair in Irak desertie heeft gepleegd door het land te ontvluchten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft dat de verklaringen van eiser ongeloofwaardig zijn. De rechtbank concludeert dat verweerder onterecht conclusies heeft getrokken uit algemene informatie over de militie en dat de verklaringen van eiser over zijn desertie niet als tegenstrijdig kunnen worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, waarbij verweerder is opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3590

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1993,
v-nummer [nummer] ,
van Iraakse nationaliteit,
eiser,
(gemachtigde: mr. J. Eliya),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

thans de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

Het procesverloop

Bij besluit van 20 januari 2017 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 29 september 2015 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Op 15 februari 2017 heeft eiser beroep ingesteld tegen dit besluit.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van
27 november 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. G.J. Westendorp.

De beoordeling

1. Ingevolge artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden.
2. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft eiser, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. In december 2011 is eisers vader ontvoerd en vermoord door leden van de Saraya al Salam militie, waaronder een persoon genaamd [naam] . Eisers moeder en oom hebben aangifte gedaan, waaruit een rechtszaak tegen de daders is voortgekomen. Eiser en zijn ooms zij benaderd door geestelijken om tegen betaling de aangifte in te trekken. Eisers ooms wilden hiermee akkoord gaan, maar eiser weigerde. Als gevolg hiervan heeft eiser problemen gekregen met zijn ooms en met de geestelijken en/of de militie. Eiser is meerdere malen telefonisch bedreigd en tweemaal beschoten. Op 3 augustus 2015 heeft eiser Irak verlaten, waarna in januari 2016 zijn broer is ontvoerd en ondervraagd. Omdat eiser werkzaam was als militair in de Groene Zone heeft hij met zijn vertrek bovendien desertie gepleegd.
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
de identiteit en nationaliteit van eiser;
de werkzaamheden van eiser als militair in de Groene Zone;
de ontvoering van en moord op eisers vader door leden van de militie Saraya al Salam; de aangifte daarvan door eisers moeder en oom en het verzoek van geestelijken om tegen betaling van de rechtszaak af te zien;
e problemen met zijn ooms, de beschietingen en de bedreigingen als gevolg van eisers weigering het aanbod van de geestelijken te accepteren en de ontvoering van eisers broer;
de desertie vanwege eisers vertrek uit Irak.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de hiervoor onder a en b genoemde elementen geloofwaardig zijn en de onder c, d en e genoemde elementen ongeloofwaardig zijn. Gelet hierop, en omdat in Bagdad geen sprake is van een uitzonderlijke situatie waardoor eiser enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico op ernstige schade loopt, concludeert verweerder dat de asielaanvraag ongegrond is.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij aanvoert wordt in het navolgende, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Niet in geschil is dat eisers vader is vermoord en dat eisers moeder daarvan aangifte heeft gedaan. Evenmin is in geschil dat eiser als militair werkzaam was. Het geschil spitst zich toe op de vraag wie de daders van de moord op eisers vader waren, op de problemen die eiser stelt te hebben ondervonden als gevolg van de aangifte, op eisers desertie vanwege zijn vertrek uit Irak en op de algemene situatie in Bagdad.
De daders van de moord op eisers vader
6. Eiser heeft verklaard dat zijn vader in december 2011 is ontvoerd en vermoord door leden van de Saraya al Salam militie, voorheen het Al Mahdi leger, en meer specifiek door een persoon genaamd [naam] .
6.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat eisers verklaringen niet overeenkomen met openbare informatie. Zo is het Al Mahdi leger in 2008 ontbonden en is de Saraya al Salam militie pas in 2014 opgericht, aldus verweerder. Verder komt de echte naam van [naam] niet overeen met de naam die eiser opgeeft, wordt de naam [naam] pas sinds 2014 gebruikt en is [naam] geen leider van de Saraya al Salam. Verweerder verwijst ter onderbouwing naar vijf internetbronnen. Dat deze persoon niet dezelfde [naam] zou zijn die eiser heeft bedoeld, heeft eiser volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat eisers verklaringen niet overeenkomen met de openbare informatie waar in het bestreden besluit naar is verwezen en overweegt daartoe als volgt.
6.2.1.
Uit de informatie van Stanford University op de website http://web.stanford.edu/group/mappingmilitants/cgi-bin/groups/view/57 blijkt weliswaar dat het Al Mahdi leger in 2008 is hervormd, doch niet dat deze militie toen is opgehouden te bestaan. Veeleer valt hieruit op te maken dat de militie in andere verschijningsvormen is voortgezet, waarbij in de volksmond nog altijd werd gesproken over het Al Mahdi leger:
“Following the 2008 ceasefire, Sadr shifted the Mahdi Army’s focus away from military operations to the provision of social services. To do so, he created a new non-violent branch called the Mumahidoon, to which he reassigned the majority of the Mahdi Army’s members. Despite its official name change, the organization continued to be referred to colloquially as the Mahdi Army.
(…)
Although the majority of the Mahdi Army was reassigned to the Mumahidoon, Sadr retained a small elite military branch called the Promised Day Brigades (PDB).”
Pas in 2013 lijkt er sprake te zijn geweest van een officiële ontbinding:
On August 6, 2013, Sadr shocked his supporters and critics alike when he announced that he would retire from political activity and dismantle the Mahdi Army. It remains unclear what precipitated this proclamation. Despite the Mahdi Army’s official demobilization, its members continued to follow Sadr and the Sadrist movement remained prominent in Iraqi politics.”
Over de transformatie naar Saraya al Salam wordt tot slot het volgende vermeld:
“(…) in June 2014, Sadr called upon his supporters once again, reforming the Mahdi Army under a new name, the Peace Brigades. The first public appearance of the Peace Brigades occurred on June 22, 2014 (…)”
Hoewel het opmerkelijk is dat eiser in zijn verklaringen over gebeurtenissen in 2011 de naam Saraya al Salam gebruikt, welke pas vanaf 2014 wordt gehanteerd, is dat onvoldoende om eisers verklaringen als ongeloofwaardig af te doen.
6.2.2.
Ten aanzien van de persoon van [naam] volgt de rechtbank verweerder niet in diens stelling dat eiser aannemelijk moet maken dat hij niet de bekende anti-IS-strijder heeft bedoeld. Verweerder trekt immers zelf de conclusie dat eiser deze persoon bedoeld zou hebben, terwijl dit, behalve de overeenkomst in de bijnaam, verder niet uit eisers verklaringen valt op te maken. Daarbij valt niet uit te sluiten dat meerdere personen in Irak deze bijnaam hanteren.
De problemen voortkomend uit de aangifte van de moord op eisers vader
7. Eiser heeft verklaard dat de aangifte van de moord op zijn vader door zijn moeder en oom is gedaan, omdat hijzelf op dat moment net achttien jaar was. Dat eisers oom in het bezit is van de documenten rondom de aangifte en de rechtszaak is omdat hij vanwege de rouwperiode deze zaken verder heeft afgehandeld. Dat eiser, ondanks dat zijn naam niet op de aangifte staat, daar toch op wordt aangesproken, is omdat hij, volgens de Iraakse cultuur, als oudste zoon van zijn omgekomen vader het hoofd van de familie is geworden. Daarbij heeft zijn moeder aangegeven zich bij zijn oordeel neer te leggen. Verweerder gaat er verder aan voorbij dat het in de Iraakse stammencultuur gebruikelijk is om via bemiddeling en het betalen van een afkoopsom buiten de rechtbank om tot een oplossing voor geschillen te komen, aldus eiser.
7.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat het vreemd is dat eiser onder druk wordt gezet vanwege de aangifte, omdat zijn naam daar immers niet onder staat. Verweerder vindt het tevens vreemd dat aan eiser een hoger bedrag ter compensatie wordt geboden, dan dat door zijn familie aan losgeld is betaald. Tot slot acht verweerder het vreemd dat eiser niet aan de documenten over de rechtszaak kan komen.
7.2.
Eiser heeft in de zienswijze en de gronden toegelicht dat het in Irak gebruikelijk is dat stammen conflicten onderling beslechten en dat hij, als oudste zoon, daarbij een belangrijke rol speelt. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee een consistente en plausibele verklaring geeft voor de gang van zaken rondom de poging tot het afkopen van de rechtszaak. Verweerder kan daarom niet zonder nadere motivering volstaan met de enkele conclusie dat hij een aantal aspecten vreemd vindt of dat deze verklaringen van eiser zijn gebaseerd op niet nader onderbouwde aannames. In dat kader is van belang dat eisers bewijsplicht binnen het vreemdelingenrecht niet verder gaat dan dat hij zijn verklaringen aannemelijk maakt.
Eisers desertie
8. Eiser heeft verklaard dat hij als gevolg van zijn vertrek uit Irak desertie heeft gepleegd en dat hij daarvoor inmiddels is gedagvaard. Ter onderbouwing heeft eiser een kopie (foto) van de dagvaarding en een kopie van een arrestatiebevel overgelegd.
8.1.
Verweerder acht het ongeloofwaardig dat eiser is gedeserteerd. Eiser heeft volgens verweerder tegenstrijdige verklaringen afgelegd over wanneer iemand als deserteur wordt aangemerkt. Verder acht verweerder het vreemd dat een fout adres zou zijn gebruikt om de dagvaarding te versturen en dat een vriend van eiser risico neemt door documenten aan hem door te spelen. Voorts is het ongeloofwaardig dat een militair, die het verboden is om naar het buitenland te reizen, toch op legale wijze met zijn eigen paspoort het land kan verlaten, aldus verweerder. Vanwege eisers tegenstrijdige verklaringen over zijn desertie en de legale uitreis, hecht verweerder aan het overgelegde arrestatiebevel niet de waarde die eiser daaraan wenst toe te kennen.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt stelt dat eisers desertie ongeloofwaardig is en overweegt daartoe als volgt.
8.2.1.
Verweerder merkt eisers verklaringen over wanneer iemand als deserteur wordt bestempeld onterecht als tegenstrijdig aan. Op pagina 13 van het rapport van nader gehoor verklaart eiser immers: “
Als je niet binnen drie dagen verschijnt, dan ben je gedeserteerd.” Op pagina 15 van het rapport van aanvullend gehoor antwoordt eiser op de vraag of het klopt dat iemand na drie dagen afwezigheid wordt gezien als deserteur: “
Een normale deserteur, ze gaan hem niet inschrijven als gezochte persoon. Maar een periode van 15 dagen, gaan ze hem wel inschrijven als deserteur. Een gezochte.” Op pagina 16 van dit rapport antwoordt eiser voorts op de vraag dat je na drie dagen dus wel een deserteur bent, maar pas na vijftien dagen wordt gezocht: “
Ja, na drie dagen wordt hij als een afwezige gezien, maar na 15 dagen wordt je ingeschreven als deserteur en gezocht persoon.” Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee eenduidig verklaard dat iemand na drie dagen afwezigheid als deserteur wordt aangemerkt, maar pas na vijftien dagen in heel Irak wordt geregistreerd als een gezocht persoon. Eiser heeft hiermee bovendien een plausibele verklaring gegeven voor het feit dat hij ondanks zijn desertie legaal heeft kunnen uitreizen.
8.2.2.
Verweerder stelt eveneens onterecht dat eisers verklaring dat het militairen verboden is om naar het buitenland te reizen niet consistent is met zijn verklaring dat hij legaal is uitgereisd. Eiser heeft het voorbeeld van een bevriende collega militair genoemd, die zonder toestemming het land had verlaten en bij terugkeer werd ondervraagd en gedisciplineerd. Verweerder motiveert niet dat deze wijze van handhaving van het uitreisverbod voor militairen, waarbij militairen achteraf worden bestraft, niet zou stroken met de werkelijkheid. Verweerder motiveert evenmin dat dit verbod op andere wijze zou worden gehandhaafd, bijvoorbeeld door strenge controles bij Iraakse grensposten.
8.2.3.
Nu verweerder onterecht stelt dat eisers verklaringen over zijn desertie en zijn legale uitreis tegenstrijdig zijn, kan verweerders standpunt, dat als gevolg daarvan geen doorslaggevende betekenis aan het aanhoudingsbevel wordt toegekend, evenmin stand houden. De enkele omstandigheid dat verweerder vraagtekens meent te kunnen zetten bij de wijze waarop eiser dit document in zijn bezit heeft gekregen, is daarvoor onvoldoende. In dit kader wijst de rechtbank er op dat ook verweerder, zo is ter zitting gebleken, aannemelijk acht dat op de dagvaarding en in het arrestatiebevel dezelfde nummers staan vermeld, te weten telkens kenmerknummer [nummer] en dossiernummer [nummer] , hetgeen duidt op een onderling verband. Eén en ander heeft verweerder onvoldoende kenbaar in zijn beoordeling betrokken en had aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek.
9. Verweerders motivering kan het bestreden besluit niet dragen. De aanvraag is dan ook onterecht afgewezen als ongegrond. Aan de beoordeling van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van mr. R.P.H. Evers, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen de uitspraak in beroep kunnen partijen binnen vier weken na de verzending van een afschrift hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing. Een afschrift van de uitspraak dient overgelegd te worden. Meer informatie treft u aan op de website van de Raad van State (www.raadvanstate.nl).